ECLI:NL:RBDHA:2013:16300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
09-852059-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stelselmatig lastigvallen en beledigen van aangevers door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende meer dan een jaar schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig lastigvallen van aangever [slachtoffer 1]. De verdachte heeft aangever herhaaldelijk met kwetsende en lasterlijke e-mailberichten bestookt, die niet alleen aan hem maar ook aan anderen, waaronder beroepsgenoten, zijn verstuurd. Daarnaast heeft hij aangever meerdere keren privé gebeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan belediging van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2], waarbij de beledigende berichten eveneens aan anderen zijn verzonden. Dit gedrag heeft geleid tot ernstige gevolgen voor de aangevers, die ongevraagd zijn geconfronteerd met de beledigende teksten van de verdachte.

Tijdens de zitting op 7 november 2013 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.J. Berton, en de verdediging door de raadsvrouw van de verdachte, mr. D.L. Spierings. De tenlastelegging omvatte onder andere smaad, laster, belaging en belediging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever [slachtoffer 1] met het doel om hem te dwingen iets te doen of te dulden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en een contactverbod met de aangevers.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van het [X] Medisch Centrum niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat aan deze benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op de aangevers in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/852059-13
Datum uitspraak: 21 november 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 november 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.J. Berton en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. D.L. Spierings, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2011 tot en met 18 januari 2013 te Nieuwerkerk ad IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, meermalen (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij, verdachte, (telkens) met voormeld doel via meerdere mails en/of meerdere brieven aan een breder publiek, zakelijk weergegeven - medegedeeld jegens [slachtoffer 1] dat: "Omdat het gebeuren naar mijn idee breed bekent dient te zijn binnen orthopedische beroepsgroep en deze, andere en meer objectieve informatie nodig heeft dan welke u (vooral over mij als persoon) zal ik de adressering geleidelijk verbreden" en/of "Een take home message die ik me wil geven is vooral: Zegt het voort hoe verderfelijk de streken van [slachtoffer 1] (geweest) zijn. Laat niemand anders zich nog bezeren aan deze minkukel en machtswellusteling" en/of "dat u door uw handelen vooral uw vakgebied en uw afdeling ernstig in diskrediet gebracht heeft, een hoogleraar en een voorzitter van staf en de orthopedische beroepsvereniging onwaardig"
en/of
Jegens [slachtoffer 2] dat:
"Gezien het andere gezicht van dr. [slachtoffer 2] lijkt het geheel dat geïnitieerd is dan ook meer op windowdressing van een bestuursvoorzitter die liever deel uitmaakt van de "graai- en naaicultuur",
terwijl verdachte wist dat dit/deze tenlastegelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 september 2011 tot en met 18 januari 2013 te Nieuwerkerk ad IJssel, gemeente Zuidplas, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], slachtoffer, in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij verdachte daar en toen
-een grote hoeveelheid (lasterlijke) emailberichten heeft verstuurd en/of verspreid en/of
-Tegen de wil van die [slachtoffer 1] meermalen die [slachtoffer 1] telefonisch op het privéadres heeft gebeld en/of geëist heeft om met de vrouw van die [slachtoffer 1] te spreken.
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 september 2011 tot en met 18 januari 2013 te Nieuwerkerk ad IJssel, gemeente Zuidplas, opzettelijk beledigend [slachtoffer 1] en/of het [X] en/of [slachtoffer 2], in diens/dier tegenwoordigheid schriftelijk heeft toegevoegd de woorden: "fascist, oplichter, leugenaar, minkukel, machtswellusteling, aangeschoten wild, gevaar voor de volksgezondheid en niet waard hoogleraar en voorzitter van de beroepsvereniging" en/of "windowdressing van een bestuursvoorzitter die liever deel uitmaakt van de graai- en naaicultuur en een bestuurder die alles onder de pet wil houden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1] De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen. De voetnoten vormen het overzicht van de gebezigde bewijsmiddelen.
Sinds 7 september 2011 [2] heeft [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), afdelingshoofd/opleider werkzaam op de afdeling Orthopedie in het [X] Medisch Centrum (hierna: [X]) te Rotterdam, e-mailberichten ontvangen van verdachte. Verdachte heeft deze berichten bovendien in kopie (cc) naar een grote groep mensen verzonden, onder wie de voorzitter Raad van Bestuur van het [X], [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]). [3] Ook heeft verdachte op 19 april 2012 en 29 juni 2012 naar het privéadres van [slachtoffer 1] gebeld waarbij hij eiste de echtgenote van [slachtoffer 1] te spreken. [4] Op 9 juli 2012 heeft mr. [A] namens het [X], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een schriftelijke aangifte gedaan tegen verdachte. [5]
Op 13 april 2012 heeft verdachte aan [slachtoffer 1] een e-mail gestuurd, en deze in cc aan diverse andere personen gestuurd, met als titel:
Professor [slachtoffer 1] is een fascist, oplichter en leugenaar,
met onder andere het volgende in de tekst:
[…]Voorlopig kan mijn conclusie alleen maarzijn
dat u door uw handelen vooral uw vakgebied en uw afdeling ernstig in diskrediet gebracht heeft, een hoogleraar en een voorzitter van zijn staf en de orthopedische beroepsvereniging onwaardig.[…] Omdat het gebeuren naar mijn idee breed bekend dient te zijn binnen orthopedische beroepsgroep en deze, andere en meer objectieve informatie nodig heeft dan welke u verstrekte (vooral over mij als persoon) zal ik de adressering geleidelijk verbreden.[…] [6]
Op 7 mei 2012 heeft [slachtoffer 1] wederom van verdachte een e-mail ontvangen die ook naar [B] (een leerling van [slachtoffer 1]) is verzonden met onder andere de volgende tekst:
[…] Een take home message die ik mee wil geven is vooral: Zegt het voort hoe verderfelijk de streken van [slachtoffer 1] (geweest) zijn. Laat niemand anders zich nog bezeren aan deze minkukel en machtswellusteling. […] [7]
Op 15 mei 2012 heeft verdachte aan een congresorganisator een e-mail met als titel
Dr. [slachtoffer 2]gestuurd, en deze in kopie naar onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verzonden, met onder andere de volgende tekst:
[…] Gezien het andere gezicht van dr. [slachtoffer 2] lijkt het geheel dat geïnitieerd is dan ook meer op windowdressing van een bestuursvoorzitter die liever deel uitmaakt van de ‘graai- en naaicultuur’. […] [8]
Op 26 juni 2012 heeft [slachtoffer 1] wederom een e-mail ontvangen van verdachte met een kopie naar drie andere personen waarin verdachte onder andere schrijft:
[…] [slachtoffer 2] die beschouw ik als een bestuurder die alles onder de pet wil houden […] [slachtoffer 1], voor mij ben je aangeschoten wild en je handelen zal straks mede in het licht geplaatst worden van deze zaak […]Je bent door je abjecte gedrag een gevaar voor de volksgezondheid (mede door de uitingen gedaan in medisch contact) en niet waard hoogleraar en voorzitter van de beroepsvereniging te zijn. […] [9]
[slachtoffer 1] heeft in de periode van 1 september 2011 tot en met 18 januari 2013 tenminste 25 e-mailberichten van verdachte ontvangen. [10] [slachtoffer 1] heeft driemaal aan verdachte te kennen gegeven geen prijs te stellen op verdere e-mails van verdachte en deze niet inhoudelijk te beantwoorden noch behoefte te hebben aan een gesprek met verdachte. [slachtoffer 2] heeft op 17 januari 2012 verdachte per aangetekend schrijven dringend verzocht en gesommeerd zich verder te onthouden van e-mails over en/of aan medewerkers van het [X]. [11]
Verdachte heeft zowel het verzenden van de hierboven bedoeldee-mails, als ook het plegen van de telefoontjes aan de echtgenote van [slachtoffer 1] erkend. De vragen die resteren betreffen de vraag of de inhoud van de verzonden e-mails kunnen worden gekwalificeerd als smaad en/ of laster en/ of als belediging en voorts de vraag of verdachte door zijn handelen stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1].
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van smaad/laster, belaging van aangever [slachtoffer 1] en belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken voor de feiten 1 en 2. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 niet een bepaald feit (een concrete gedraging) aan verdachte ten laste is gelegd zoals door de wet omschreven is en dat hij daarom dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte een beroep op artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toekomt omdat hij te goeder trouw heeft aangenomen dat het hem tenlastegelegde waar was en dat het algemeen belang zijn handelen eiste. Ten aanzien van de ten laste gelegde belaging heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever, als gevolg waarvan verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de belediging van het [X] omdat de feitelijke omschrijving van de belediging in de tenlastelegging geen betrekking heeft op het [X]. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte een beroep op artikel 266, tweede lid, Sr toekomt nu zijn gedraging ertoe strekte een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1(smaad en/of laster):
Verdachte wordt verweten dat hij de eer en/of goede naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangerand door “telastelegging van een of meer bepaalde feiten”.
Van tenlastelegging van een bepaald feit door verdachte is sprake, indien een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van degene wiens eer en/of goede naam wordt aangetast, wordt aangeduid. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het ‘feit’ niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende concrete gedraging (HR 29 september 2009, LJN: BI1171). Deze maatstaf geldt voor artikel 261 Sr (smaad) maar gaat ook op voor het bepaalde in artikel 264 Sr (laster), nu het hierbij gaat om, een gekwalificeerde vorm van artikel 261 Sr. De feitelijke uitwerking in de dagvaarding van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, betreffen naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende concrete gedragingen in voormelde zin om te kunnen worden aangemerkt als ‘bepaald feit’ uit artikel 261 (en 264) Sr. Uit geen van de onder 3.1 opgenomen opmerkingen van verdachte aan het adres van [slachtoffer 1] volgt immers welke concrete gedragingen hem precies worden verweten en dat geldt ook voor de opmerking van verdachte die is gericht aan [slachtoffer 2].
Nu verdachte de ‘telastelegging van een bepaald feit’ aan [slachtoffer 1] en/ of [slachtoffer 2] wordt verweten, maar de concretisering daarvan niet de telastelegging voor een ‘bepaald feit’ inhoudt, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank mee dat de tenlastelegging op dit punt innerlijk tegenstrijdig is. Dat betekent dat de dagvaarding in zoverre nietig is.
Ten aanzien van feit 2 (belaging):
Van belaging is sprake indien het opzet van verdachte erop gericht is geweest om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangever en hij het oogmerk had om aangever te dwingen iets te doen of te dulden. Verder is van belang dat de belaging impact heeft gehad op aangever en dat er sprake is van een stelselmatige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.1. is vastgesteld volgt dat verdachte over een langere periode vele e-mailberichten aan aangever verstuurd, ook nadat meermalen is aangegeven dat aangever hiervan niet gediend was. De inhoud van deze e-mails (waarin onder meer sprake is van “
abject gedrag”en
”verderfelijke streken”en waarin aangever wordt betiteld als “
een gevaar voor de volksgezondheid”, “minkukel en machtswellusteling”, gewetenloos”en “
crimineel”) is zonder meer lasterlijk te achten. Volgens verdachte heeft hij dit gedaan en is hij in zijn uitlatingen steeds verder gegaan om aangever zover te krijgen dat aangever met hem in gesprek zou gaan. [12] Daarnaast heeft verdachte voormelde e-mails ook cc aan beroepsgenoten verzonden en voorts heeft hij meermalen naar het privéadres van aangever gebeld om, zo heeft hij verklaard, aangever iets te laten voelen wat hij zelf ook als een inbreuk heeft ervaren. [13]
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen van verdachte, gelet op de veelheid en toonzetting van de e-mails, de wijze waarop ze zijn verzonden en de duur van de periode waarbinnen aangever zich dit heeft moeten laten welgevallen, in combinatie met de ongewenste telefoontjes naar zijn echtgenote, niet anders worden geduid dan een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever met het doel om [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, namelijk om met hem, verdachte, in gesprek te gaan. Dat aangever dit ook als een ernstige inbreuk op zijn privacy heeft ervaren, blijkt uit diens verklaring. [14]
De rechtbank acht de verweten belaging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is het met de raadsvrouw eens dat de feitelijke omschrijving van de ten laste gelegde belediging geen betrekking heeft op het [X]. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
De verweten uitlatingen dienen zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van [slachtoffer 2] als uitermate beledigend gekwalificeerd te worden.
De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 7 september 2011 tot en met 18 januari 2013 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij verdachte daar en toen
- een grote hoeveelheid (lasterlijke) emailberichten verstuurd en verspreid en
- tegen de wil van die [slachtoffer 1] meermalen die [slachtoffer 1] telefonisch op het privéadres gebeld en geëist om met de vrouw van die [slachtoffer 1] te spreken;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 7 september 2011 tot en met 18 januari 2013 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, opzettelijk beledigend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in dier tegenwoordigheid schriftelijk heeft toegevoegd de woorden: "fascist, oplichter, leugenaar, minkukel, machtswellusteling, aangeschoten wild, gevaar voor de volksgezondheid en niet waard hoogleraar en voorzitter van de beroepsvereniging" en "windowdressing van een bestuursvoorzitter die liever deel uitmaakt van de graai- en naaicultuur en een bestuurder die alles onder de pet wil houden".
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten verbeterd, door welke verbetering de verdachte niet de in verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hem een beroep op de strafuitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 266, tweede lid, Sr toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich heeft zich uitgelaten over aangevers, mede gelet op de aard en strekking die de daarbij gebruikte termen in het dagelijks verkeer hebben, zodanig grievend en buitenproportioneel is dat hem alleen al hierom geen beroep toekomt op deze strafuitsluitingsgrond. Dit verweer wordt dan ook verworpen. Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle drie de feitenwordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren met een contactverbod voor [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en het [X] als bijzondere voorwaarde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf maar een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen omdat de kans op herhaling minimaal is, nu verdachte een andere wijze heeft gevonden om zijn zaak aan de orde te stellen, te weten een klacht bij het tuchtcollege. De raadsvrouw heeft verder verzocht geen contactverbod op te leggen nu de klacht tegen de aangevers aanhangig is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig lastigvallen van aangever [slachtoffer 1]. Hij heeft aangever veelvuldig met kwetsende en lasterlijke e-mailberichten bestookt - die niet alleen aan hem maar ook aan anderen, waaronder beroepsgenoten zijn verstuurd - en hij heeft hem een aantal maal ook privé gebeld. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ook hier de berichten cc verstuurd aan anderen. Dit heeft ertoe geleid dat aangevers zelf en via hun omgeving veelvuldig ongevraagd zijn geconfronteerd met beledigende teksten van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden eenmaal eerder voor een heel ander feit in aanraking is gekomen met justitie.
Uit het reclasseringsadvies met betrekking tot verdachte komt naar voren dat verdachte zich in zijn handelen door gevoelens van onrecht en krenking laat leiden. Hoewel hij de gebeurtenissen met zijn vorige werkgevers moeilijk kan loslaten, ziet verdachte inmiddels wel in dat de oplossing niet in zijn handen ligt en zijn acties niet het gewenst effect hebben gehad. De reclassering concludeert dat, gezien de lage kans op recidive en bij afwezigheid van ernstige zorgen op de leefgebieden, een toezicht niet is geïndiceerd. De reclassering heeft verdachte wel geadviseerd om op vrijwillige basis professionele hulp te zoeken om de problemen met zijn vorige werkgevers los te laten.
Ook al is de rechtbank niet tot een veroordeling voor smaad en laster gekomen, toch acht de rechtbank een werkstraf als door de officier van justitie is gevorderd, in beginsel passend en geboden. Teneinde te voorkomen dat verdachte wederom vervalt in het verweten gedrag zal een deel van deze werkstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende zware “stok achter de deur”. Aan deze voorwaardelijke straf zal echter ook voor de duur van de proeftijd een contactverbod met aangevers en [A] (die namens aangevers aangifte heeft gedaan) worden verbonden. Ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte na de aangifte door aangevers, na zijn verhoor bij de politie en zelfs na het gesprek met de reclassering, nog contact heeft gezocht en blijkbaar nog steeds begrijpt dat aangevers daarvan (terecht) verstoken wensen te blijven. De omstandigheid dat thans sprake is van een lopende klachtprocedure bij het tuchtcollege staat niet in de weg aan een contactverbod nu niet valt in te zien dat verdachte in dat kader rechtstreeks contact met aangevers dan wel [A] zou moeten hebben. Een eventuele ontmoeting met (een van) hen bij gelegenheid van de zitting(en) waarop deze klacht zal worden behandeld, valt verder niet onder de strekking en reikwijdte van dit verbod.

7.De vordering van de benadeelde partijen/ de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag groot € 6.448,-.
[slachtoffer 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag groot € 5.804,-.
[X] Medisch Centrum, heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag groot € 5.804,-
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van het [X] en tot een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met dien verstande dat de vergoeding van de immateriële schade gematigd wordt tot een paar honderd euro en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de gevorderde post ‘kosten rechtsbijstand’.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft zij aangevoerd dat de opgevoerde kosten van rechtsbijstand niet onderbouwd zijn en afgewezen dienen te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 1]:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten 2 en 3.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘kosten rechtsbijstand’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien deze post niet is onderbouwd.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, acht de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 750,- toewijsbaar.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]:
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 300,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaard feit.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen
Ter ontlasting van hen en ter voorkoming van de noodzaak van direct contact tussen hen zal de rechtbank ambtshalve aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat een bedrag groot € 750,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] en een bedrag groot 300,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].
Ten aanzien van [X]:
De rechtbank zal, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien niet gebleken is dat aan de benadeelde partijrechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 285b van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
belaging;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 (tachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) DAGEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
40 (veertig) URENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [A];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[slachtoffer 1], een bedrag van € 750,-,
[slachtoffer 2], een bedrag van € 300,-,
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering voor zover het betreft de post ‘kosten rechtsbijstand’ niet-ontvankelijk is,
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [X] Medisch Centrum niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt haar in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 750,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] en een bedrag groot 300,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 respectievelijk 6 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. R.G.C. Veneman en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2013.
Mr. M.B. de Boer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2012169049, van de Politie, eenheid Den Haag, District G, Team Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 186).
2.Proces-verbaal, blz. 41 (betreft een bijlage bij schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012).
3.Proces-verbaal blz. 11, schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
4.Proces-verbaal blz. 12, schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
5.Een geschrift te weten de brief van mr. [A] van 9 juli 2012 aan de officier van justitie te Rotterdam, blz. 8, met als bijlage de schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012, blz. 9 -21 met bijlagen blz. 23-83;
6.Proces-verbaal blz 51-53, bijlage bij schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
7.Proces-verbaal blz. 64-67, bijlage bij schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
8.Proces-verbaal blz. 71, bijlage bij schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
9.Proces-verbaal blz. 76, bijlage bij schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012.
10.Verklaring door verdachte ter terechtzitting.
11.Schriftelijke aangifte tegen de heer drs. [verdachte] van 9 juli 2012, blz 11.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2013 en proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 januari 2013, blz. 150
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2013 en proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 januari 2013, blz. 141
14.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 28 januari 2013, blz. 88-89.