ECLI:NL:RBDHA:2013:16102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
13/22661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van gunstigere bepalingen voor visum kort verblijf voor familieleden van EU-burgers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiseres en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De eiseres, gehuwd met een Belgische burger, wilde samen met haar echtgenoot een week in Nederland verblijven voor hun huwelijksreis. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor de gunstigere bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 2004/38/EG is voldaan. De rechtbank oordeelde dat de door de verweerder gestelde voorwaarden, dat er sprake moet zijn van een reëel en daadwerkelijk verblijf in Nederland en dat de referent door de eiseres moet worden vergezeld, niet in overeenstemming zijn met het toetsingskader zoals neergelegd in de relevante richtlijnen en verordeningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiseres niet in aanmerking komt voor de gunstigere regels voor de verlening van een visum. Het beroep van de eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 944,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/22661

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer[nummer], eiseres,
(gemachtigde: mr. W. Frouws),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).13/22661

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een visum afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2013. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de voor eiseres gunstiger bepaling van artikel 5 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn) op haar van toepassing is, of dat de Verordening (EG) 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) onverkort van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich ten aanzien van de Visumcode op het standpunt heeft gesteld dat verweerder deze ten onrechte heeft toegepast, maar dat zij niet subsidiair de toepasselijkheid van de tegengeworpen bepalingen uit de Visumcode inhoudelijk heeft bestreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres voorts nog wel betoogd dat de hoorplicht geschonden is.
2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, Awb 09/48664, in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 30 december 2011 (LJN: BV3581) dat met de enkele stelling dat referent naar Nederland zal reizen en dat eiseres hem zal vergezellen, niet is gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat referent als gemeenschapsonderdaan dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft overwogen dat niet elke grensoverschrijding het gemeenschapsrecht kan activeren, een vakantie voldoet bijvoorbeeld niet aan het criterium ‘reëel en daadwerkelijk verblijf’ in een andere lidstaat.
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 26 maart 2013, Awb 12/35917, heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat voor het effectief uitoefenen van het recht van referent op vrij verkeer en verblijf, het noodzakelijk is dat hij door eiseres wordt vergezeld. Dat eiseres niet in het bezit wordt gesteld van het gevraagde visum, levert geen beperking van het recht van vrij verkeer en verblijf van een burger van de Unie als bedoeld in de Richtlijn op, aldus verweerder.
3.
Eiseres heeft in beroep betoogd, onder verwijzing naar het besluit van de Europese Commissie van 19 maart 2010 tot vaststelling van een handleiding voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa (hierna: besluit van de Europese Commissie), dat de bij de Richtlijn vastgestelde specifieke voorschriften met betrekking tot visa in haar geval van toepassing zijn. Dat referent reëel en daadwerkelijk verblijf in Nederland geniet is niet noodzakelijk om hem als gemeenschapsonderdaan te beschouwen. Ten onrechte past verweerder de criteria toe voor Nederlandse referenten die enige tijd in een andere Europese lidstaat hebben verbleven en terugkeren naar Nederland, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
In artikel 2, aanhef en tweede lid, onder a, van de Richtlijn is bepaald dat voor de toepassing van deze richtlijn onder familielid onder meer wordt verstaan de echtgenoot.
5.
In artikel 3, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
6.
In artikel 5, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn is bepaald dat onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, de lidstaten de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied laten binnenkomen. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, mogen familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, slechts aan de inreisvisumplicht worden onderworpen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 of, in voorkomend geval, de nationale wetgeving. De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure kosteloos afgegeven.
7.
In artikel 1, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 539/2001 is bepaald dat onderdanen van de in de lijst van bijlage 1 opgenomen derde landen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum. In voornoemde bijlage I van Verordening 539/2001 is onder meer Turkije opgenomen.
8.
In artikel 8.7, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn artikel 2 en 3 van de Richtlijn geïmplementeerd.
9.
Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is paragraaf 2 EG/EER van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
10.
Ingevolge artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000 is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het onder meer betreft de echtgenoot.
11.
In artikel 8.9 van het Vb 2000 is artikel 5 van de Richtlijn geïmplementeerd.
12.
Ingevolge artikel 8.9, tweede lid, van het Vb 2000 worden aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, en die evenmin beschikt over een geldige verblijfskaart, alle faciliteiten verleend om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden kosteloos zo spoedig mogelijk afgegeven via een versneld programma.
13.
In paragraaf A1/4.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is, voor zover van belang, vermeld dat de visumplichtige, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen moet aantonen dat hij een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000. Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:
op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid, onder a en b, van het Vb 2000;
als sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals schijnhuwelijk.
14.
Volgens het besluit van de Europese Commissie van 19 maart 2010 tot vaststelling van een handleiding voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa, dienen voor de beantwoording van de vraag of de Richtlijn van toepassing is op de visumaanvrager, de volgende drie vragen bevestigend te worden beantwoord:
1.
Is er een EU-burger aan wie de visumaanvrager rechten kan ontlenen? In beginsel is de Richtlijn alleen van toepassing op EU-burgers die naar een andere lidstaat reizen dan de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn of daar reeds verblijven, dat wil zeggen de EU-burger oefent zijn recht op vrij verkeer uit of heeft dat reeds gedaan.
2.
Valt de visumaanvrager onder de definitie van ‘gezinslid’ als bedoeld in onder meer artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn?
3.
Begeleidt de aanvrager de EU-burger naar een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, of voegt hij zich aldaar bij hem?
De aanvrager moet aantonen dat hij tot de begunstigden van de Richtlijn behoort, door bewijsstukken over te leggen ter onderbouwing van bovenstaande drie vragen.
Gezinsleden van EU-burgers kan alleen op de volgende gronden een visum worden geweigerd:
  • Als duidelijk is dat het antwoord op ten minste één van de bovengenoemde drie vragen ontkennend luidt;
  • De nationale autoriteiten hebben aangetoond dat de visumaanvrager een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid vormt;
  • De nationale autoriteiten hebben aangetoond dat er sprake is van misbruik of fraude.
15.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de hiervoor bedoelde gunstigere regels
voor verlening van een visum op eiseres van toepassing zijn. In dit kader dient gelet op voormeld toetsingskader de vraag te worden beantwoord of eiseres heeft aangetoond dat zij gehuwd is met een burger van de Unie die naar een andere lidstaat reist dan waarvan hij onderdaan is of daar reeds verblijft, en of eiseres hem begeleidt of zich bij hem voegt. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de echtgenoot is van de heer Er Han Tokmak, referent, en dat hij de Belgische nationaliteit heeft en daarmee een EU-burger is. Evenmin is in geschil dat zij samen naar Nederland willen komen voor een kort verblijf. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de gunstigere regels voor verlening van een visum. Niet is aangetoond door verweerder dat sprake is van één van bovengenoemde weigeringsgronden.
De door verweerder gestelde nadere voorwaarden - dat sprake moet zijn van reëel een daadwerkelijk verblijf in Nederland en dat voor het effectief uitoefenen van het recht van referent op vrij verkeer en verblijf, het noodzakelijk moet zijn dat referent door eiseres wordt vergezeld - zijn niet gebaseerd op het toetsingskader zoals neergelegd in de Richtlijn, het Vb 2000, de Vc 2000 en het besluit van de Europese Commissie. Enkel lijken deze gebaseerd te zijn op de uitspraken waar verweerder naar heeft verwezen. Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch is deze rechtbank van oordeel dat deze niet van toepassing is in de onderhavige casus nu het daar ging om een aanvraag in de zin van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, en om de vraag of een EU-burger en haar familielid
bij terugkeer naar Nederland, na de uitoefening van communautaire rechten in een andere lidstaat, rechten konden ontlenen aan de Richtlijn.
Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in Utrecht, waarin de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2011 (LJN: BV3581) - de bevestiging in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch - van betekenis wordt geacht in een met de onderhavige zaak vergelijkbare casus, overweegt de rechtbank dat de reden voor het toepasselijk achten niet is toegelicht. Onder die omstandigheden ziet deze rechtbank geen aanleiding om de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, te volgen.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor de gunstigere regels voor verlening van een visum.
16.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
17.
Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,--; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 augustus 2013;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,--, te voldoen aan eiseres;
- gelast dat verweerder het griffierecht ad € 160,-- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. G. Edelenbos, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Markwat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013.
chter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.