ECLI:NL:RBDHA:2013:16068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
AWB 13-10737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van een au pair zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiseres, een Filippijnse vrouw, die op 18 april 2013 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij stelde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond ten tijde van haar staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de controle, die door de verbalisanten werd uitgevoerd onder het mom van een 'au pair-controle', niet gericht was op het opsporen van illegale au pairs. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden waaronder eiseres was staande gehouden, onvoldoende waren om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat de verbalisanten geen eerdere incidenten van illegale au pairs op het adres van eiseres hadden aangetroffen en dat de controle niet bedoeld was om illegaal verblijf te onderzoeken. Hierdoor was de staandehouding onrechtmatig, wat op zijn beurt de inbewaringstelling onrechtmatig maakte. De rechtbank oordeelde dat de belangen die met de bewaring gediend waren, niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiseres een schadevergoeding toe voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, alsook een vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een objectieve basis voor het vermoeden van illegaal verblijf bij het toepassen van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/10737
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op[geboortedag] 1962, van Filippijnse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Op 18 april 2013 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 19 april 2013 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2013. Eiseres is gehoord door middel van telehoren en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was in de telehoorruimte van het huis van bewaring aanwezig P.J. Kuiper, tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

1.1 Eiseres voert aan dat de staandehouding onrechtmatig is, omdat ten tijde van haar staandehouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
1.2 Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd – voor zover hier van belang – op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
1.3 Niet in geschil is dat de zogenaamde “au pair-controle” als vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2013 op grond van de Vw 2000 heeft plaatsgevonden en de staandehouding heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Daarmee ligt de vraag voor of ten aanzien van eiseres het redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.
1.4 De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2013 en het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 18 april 2013 blijkt dat de verbalisanten met een zogenaamde “au pair-controle” in diverse gemeenten in de Gooi en Vechtstreek bezig waren. Het doel van deze controle was om te kijken of op deze adressen inmiddels een nieuwe au pair aanwezig was en/of om te informeren of het de bedoeling was dat er weer een nieuwe au pair zou komen en wanneer deze dan eventueel werd verwacht. Deze “au pair-controles” worden reeds jarenlang uitgevoerd in de Gooi en Vechtstreek, waarbij ook wordt gekeken naar het contact tussen de au pair en het au pair gezin en via een gesprek met de au pairs wordt gekeken naar signalen van eventuele uitbuiting. In het kader van deze controle bezochten de verbalisanten het adres[adres1] te [adres2], omdat van dat adres bekend was dat daar eerder buitenlandse au pairs verbleven. Op het aanbellen van de verbalisanten werd de voordeur van de woning geopend door een slecht Nederlands sprekende vrouw (eiseres). Op de vragen of zij de bewoonster was of dat zij de au pair was antwoordde zij ontkennend. Vervolgens hebben verbalisanten eiseres naar haar nationaliteit gevraagd en daarna naar haar identiteitsbewijs.
1.5 De rechtbank overweegt dat er in het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2013 noch elders in het dossier wordt vermeld dat er al eerder illegale au pairs zouden zijn aangetroffen op het adres. Tevens blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat het doel van de controle niet was om te onderzoeken of er illegale au pairs waren. Ten aanzien van het adres[adres1] was er dan ook geen redelijk vermoeden dat er sprake was van illegaal verblijf. Dat eiseres de deur opent, slecht Nederlands spreekt, zegt niet de bewoonster of de au pair te zijn, acht de rechtbank tevens onvoldoende voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiseres. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake was van een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan verbalisanten naar de nationaliteit en het identiteitsbewijs van eiseres mochten vragen, zodat de staandehouding van eiseres onrechtmatig is.
1.6 De rechtbank overweegt in dit kader nog dat het doel van de controle heel concreet is omschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2013. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij vermoedt dat het doel ook het controleren van illegaal verblijf van au pairs omvatte. Verweerder heeft dit verder niet gebaseerd op informatie van de politie. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder, zoals is verzocht ter zitting, in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal over te leggen, enkel vanwege verweerders vermoeden dat het doel van de controle meer omvatte dan uit het proces-verbaal van
18 april 2013 blijkt.
2.1 Volgens vaste jurisprudentie maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
2.2 De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor vastgestelde gebrek, de onrechtmatige staandehouding, ernstig is. De door verweerder genoemde gronden van de maatregel, namelijk het niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen zijn en aan het toezicht hebben onttrokken, zich niet aan haar verplichtingen van Hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 hebben gehouden, geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en het verrichten van arbeid in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen, zijn niet voldoende om de belangenafweging in het voordeel van verweerder te doen laten uitvallen. Evenmin de omstandigheid dat eiseres al op 2 mei 2013 zou worden uitgezet, nu deze omstandigheid ten tijde van de inbewaringstelling nog niet bekend was. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
2.3 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de inbewaringstelling van eiseres vanaf aanvang onrechtmatig. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking.
3.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van
18 april 2013 in strijd is met artikel 59 van de Vw 2000. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond. Nu eiseres op 2 mei 2013 is uitgezet, bestaat er geen reden om verweerder te bevelen de bewaring op te heffen.
4.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiseres in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal (1 x € 105,-- en 13 x € 80,--) € 1.145,--.
5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.145,-- (zegge: elfhonderd en vijfenveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvdV
Coll: LW
D:
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.