ECLI:NL:RBDHA:2013:15957
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod van overlevering aan Polen in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 september 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd in een penitentiaire inrichting, vorderde dat de Staat der Nederlanden hem niet zou overleveren aan Polen. Eiser was in Nederland gedetineerd en was onderwerp van een Europees Arrestatiebevel (EAB) van 27 juli 2012, waarin de Poolse autoriteiten om zijn overlevering verzochten in verband met de handel in verdovende middelen. De rechtbank Amsterdam had op 10 september 2013 de overlevering toelaatbaar verklaard, wat eiser in deze procedure aanvecht.
Eiser stelde dat zijn overlevering in strijd was met fundamentele beginselen van procesrecht en dat hij in Nederland vervolgd diende te worden, omdat de vermeende strafbare feiten zich gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hadden voorgedaan. Hij voerde aan dat de overlevering zou leiden tot discriminatie ten opzichte van een Nederlands staatsburger en dat er onvoldoende waarborgen waren voor een eerlijk proces in Polen. Eiser verzocht de rechtbank om de Staat te verbieden hem over te leveren, dan wel om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in Polen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen betekent dat een partij die het niet eens is met een rechterlijke beslissing, zoals de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, enkel via de daarvoor bestemde rechtsmiddelen kan reageren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de argumenten van eiser in wezen een verkapt hoger beroep vormden en dat hij niet had aangetoond dat er sprake was van schending van fundamentele beginselen van procesrecht. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.405,-- werden begroot.