ECLI:NL:RBDHA:2013:15701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
09/818645-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van medewerkers van de politie door verdachte met een mes en ambtsdwang

Op 20 november 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 juni 2013 in Alphen aan den Rijn medewerkers van de politie heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1968, verbleef op het moment van de uitspraak in een zorginstelling voor forensische psychiatrie. Tijdens de zitting op 6 november 2013 heeft de officier van justitie, mr. P.A. Willemse, gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zou worden veroordeeld. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.A. Versteegh, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: bedreiging met een mes en ambtsdwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk dreigende bewegingen met een mes heeft gemaakt richting een lid van het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam van de politie. Daarnaast heeft de verdachte gedreigd zijn woning op te blazen, wat leidde tot vertraging van zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor beide feiten.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en aan ambtsdwang. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is bepaald dat de verdachte zich moet laten opnemen in een zorginstelling, onder toezicht van de reclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn psychiatrische aandoening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818645-13
Datum uitspraak: 20 november 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats],
adres: [adres] te [woonplaats],
thans verblijvende in zorginstelling voor forensische psychiatrie [instelling].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 november 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. L.A. Versteegh, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Alphen aan den Rijn een of meer
medewerker(s) van de politie (lid/leden van het Aanhoudings- en
Ondersteuningsteam Midden West van de landelijke Eenheid) heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend stekende bewegingen met een mes in de
richting van die politiemedewerker(s) gemaakt en/of het (dreigend) tonen van een mes aan die politiemedewerker(s);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Alphen aan den Rijn de aldaar dienstdoende
medewerker(s) van de politie (lid/leden van het Aanhoudings- en
Ondersteuningsteam Midden West van de Landelijke Eenheid), door geweld en/of
bedreiging met geweld, bestaande uit het dreigen met het opblazen van zijn
woning waarbij hij leden van het arrestatieteam "mee zou nemen” heeft gedwongen
de rechtmatige ambtsverrichting(en), te weten de aanhouding van verdachte, na
te laten.
art 179 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de orde is de vraag of [verdachte] (hierna: verdachte) zich – kort gezegd – op 17 juni 2013 in Alpen aan den Rijn schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een of meer medewerkers van het arrestatieteam van de politie (onder feit 1 ten laste gelegd) en voorts of hij (een van) hen door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen de rechtmatige ambtsverrichting, te weten zijn aanhouding, na te laten (onder feit 2 ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, nu volgens haar wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte deze feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De bewijsmiddelen [1]
Aanleiding onderzoek
Op maandag 17 juni 2013, omstreeks 20.07 uur kwam een melding binnen bij de politie. De melder, die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer], deelde mee dat hij zijn gasleiding op zou blazen en dat hij klaar was met het leven. Hierna werd de verbinding verbroken. De melding werd opgenomen [2] en uitgeschreven. [3]
Uit onderzoek bleek dat voormeld telefoonnummer op naam stond van verdachte en dat verdachte woonachtig was aan de [adres] in [woonplaats].
Gelet op aard van de melding is de politie, brandweer en ambulance naar de omgeving van het woonadres van verdachte gegaan. De toegangswegen werden afgezet en het woningcomplex werd uit voorzorg ontruimd. [4]
Vervolgens zocht de politie telefonisch contact met verdachte. Deze liet in een telefoongesprek met brigadier [brigadier 2] weten dat de politie niet in zijn woning mocht komen en dat hij overal boobytraps had geplaatst. Tevens gaf hij aan dat hij niet bang was om dood te gaan. [5]
Hierop gaf de burgemeester om 20.59 uur toestemming om verdachte met behulp van een arrestatieteam (hierna: AT) aan te houden. [6]
Vervolgens kwam een onderhandelaar van de politie ter plaatse en is rond 21.00 uur voor het eerst telefonisch contact geweest tussen verdachte en onderhandelaar [voornaam]. Verdachte vertelde aan [voornaam] dat hij overal camera’s had geplaatst en dat hij bepaalde mensen wilde neerschieten. [7]
Tijdens de telefoongesprekken tussen de onderhandelaar en verdachte kwam het AT ter plaatse (21.20 uur). [8]
Tot omstreeks 22.35 uur werd telefonisch onderhandeld met verdachte. Verdachte gaf in de gesprekken aan erg boos te zijn op de gemeente Alphen aan den Rijn en de woningstichting. Verder zei hij dat het hem niet kon schelen en dat hij een mes op zijn borst had gezet. Ook zei hij dat bij een eventuele inval van het AT hij zeker vijf leden van het AT “mee zou nemen”. Hij zou ook voorbereidingen hebben getroffen om te zorgen dat acht personen doodgemaakt zouden worden (vijf medewerkers van de gemeente en twee medewerkers van de woningstichting). Deze bedreigingen uitte hij in verschillende gesprekken op verschillende manieren, meerdere keren. Op de onderhandelaar kwam verdachte paranoïde over. Verdachte stelde meerdere deadlines. Bij niet naleving zou hij de boel opblazen. [9]
Aanhouding
Om 22.40 uur kwam verdachte zijn woning uit lopen. [10] Enkele minuten daarna kon hij worden aangehouden (22.42 uur). [11] De aanhouding van verdachte vond plaats in een gangetje op de begane grond van het woningcomplex door een lid van het AT (AOT MW 104) en twee van zijn collega’s. [12] Dit lid van het AT zag dat verdachte zijn rechterarm voor zijn lichaam had en dat hij in zijn rechterhand een mes had. Hij zag dat verdachte naar voren stapte en een stekende beweging met het mes in zijn richting maakte. Het AT-lid deed vervolgens twee stappen achteruit, trok zijn vuurwapen en riep met luide stem: “Politie laat dat mes vallen”. Nadat verdachte twee keer was aangesproken liet hij het mes vallen. Vervolgens werd verdachte bevolen op zijn knieën te gaan zitten met zijn handen op zijn hoofd. Dit deed verdachte en hierna werd hij aangehouden. [13]
Over het moment waarop verdachte werd aangehouden heeft brigadier [brigadier 1] verklaard dat hij leden van het AT hoorde roepen: “laat vallen dat wapen, laat vallen dat wapen” en dat hij later van de teamleider van het AT hoorde dat verdachte een mes in zijn hand had ten tijde van de aanhouding, waarmee hij leden van het AT had bedreigd. Zij hadden daarom hun vuurwapen op verdachte gericht, waarna verdachte zich overgaf en kon worden aangehouden. [14]
Het bij verdachte aangetroffen mes werd in beslag genomen. [15] Verdachte heeft afstand van het mes gedaan. [16]
Verdachte heeft de volgende dag bij de politie verklaard dat hij een mes in zijn handen had toen hij naar buiten kwam en dat het mes uitgeklapt was. [17]
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: bedreiging
Ten aanzien van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging overweegt de rechtbank als volgt. Nu een lid van het AT heeft gerelateerd dat verdachte met een mes een stekende beweging in zijn richting maakte waarna verdachte dit mes op commando van het AT heeft laten vallen en verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij een uitgeklapt mes in zijn handen had toen hij naar buiten kwam, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig dat verdachte op 17 juni 2013 in Alpen aan den Rijn een lid van het AT heeft bedreigd door met een mes een stekende beweging in zijn richting te maken. De rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend, aangezien de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de op ambtseed opgemaakte verklaring van het lid van het AT en hieraan meer geloof hecht dan aan de verklaring van verdachte, dat hij het mes weliswaar in zijn hand had, maar zijn arm naar beneden hield. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2: ambtsdwang
Ten aanzien van de vraag of verdachte op 17 juni 2013 in Alphen aan den Rijn een of meer leden van het AT door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen zijn aanhouding na te laten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de onder 3.4.1 aangehaalde processen-verbaal omtrent de sequentie van gebeurtenissen op 17 juni 2013 blijkt dat verdachte in zijn telefonische contacten met de onderhandelaar van de politie onder andere heeft gezegd dat hij zijn woning zou opblazen en leden van het AT “mee zou nemen”. [18] Verder blijkt uit het bijgehouden logboek van hoofdagent [brigadier 2] dat reeds om 20.59 uur toestemming was verkregen om verdachte met behulp van het AT aan te houden, dat het AT om 21.20 uur ter plaatse kwam en dat verdachte hierna in het telefonisch contact met de onderhandelaar aangaf dat iedereen weg moest uit het pand, waardoor de aanhouding uiteindelijk pas om 22.42 uur kon plaatsvinden. [19]
Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte door zijn bedreigende uitlatingen diens op handen zijnde aanhouding heeft vertraagd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval ambtsdwang oplevert.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 17 juni 2013 te Alphen aan den Rijn een medewerker van de politie (lid van het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Midden West van de landelijke Eenheid) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stekende beweging met een mes in de richting van die politiemedewerker gemaakt;
2.
op 17 juni 2013 te Alphen aan den Rijn de aldaar dienstdoende
medewerkers van de politie (leden van het Aanhoudings- en
Ondersteuningsteam Midden West van de Landelijke Eenheid), door bedreiging met geweld, bestaande uit het dreigen met het opblazen van zijn woning waarbij hij leden van het arrestatieteam "mee zou nemen” heeft gedwongen de rechtmatige ambtsverrichting, te weten de aanhouding van verdachte, na te laten.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte onder toezicht van de reclassering wordt gesteld, ook als dat inhoudt dat verdachte klinisch wordt opgenomen in een door de reclassering aan te wijzen zorginstelling (Palier of een soortgelijke instelling).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie een redelijke eis is en heeft zich verder ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
Verdachte heeft gedreigd zijn eigen woning op te blazen en daarbij mensen van het arrestatieteam “mee te nemen” en heeft bij zijn uiteindelijke aanhouding een lid van het AT bedreigd met een mes. Door dit handelen van verdachte was grootschalige politie inzet nodig en diende de omgeving van de woning van verdachte ontruimd te worden. Weliswaar zijn in de woning van verdachte geen explosieven aangetroffen, maar dat laat onverlet dat verdachte de politie heeft belemmerd in de uitvoering van haar werkzaamheden en grote onrust heeft veroorzaakt bij omwonenden en andere betrokkenen. Daarnaast zorgen dergelijke feiten veelal voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Uit een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 juni 2013 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze bedreigingen al langer dan vijf jaar geleden zijn gepleegd, zodat de rechtbank daar bij het beoordelen van de recidive geen rekening mee zal houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de psychologische rapportage d.d. 3 oktober 2013 van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie (hierna: NIFP), waaruit blijkt dat verdachte slechts beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek, zodat ten aanzien van hem geen duidelijke diagnose kon worden gesteld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport d.d. 4 oktober 2013 van psychiater bij het NIFP, H. Wind, waaruit blijkt dat bij verdachte zeer waarschijnlijk sprake is van een psychiatrische aandoening. Volgens de psychiater dient de aandoening nog nader onderzocht te worden. Nu bij verdachte sprake is van uit de psychiatrische aandoening voortvloeiende gedragsproblematiek acht de psychiater een risico op recidive aanwezig.
Uit zijn verklaring ter terechtzitting is gebleken dat verdachte graag geholpen wil worden en daartoe reeds actie heeft ondernomen door over de aanpak van zijn problemen te spreken met I. Poulina (arts-assistent psychiatrie bij de forensisch psychiatrische afdeling van Parnassia Den Haag). Een korte opzet van het daaruit resulterend behandelplan heeft de rechtbank kunnen lezen in het e-mailbericht d.d. 6 november 2013 van Poulina, welk e-mailbericht onderdeel uitmaakt van het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist een passende straf. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en zal worden gekoppeld aan een proeftijd van twee jaren en worden opgelegd onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat ook de bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling wordt opgelegd. Nu uit genoemd e-mailbericht blijkt dat verdachte zich bereid heeft verklaard mee te werken aan een behandeling bij Parnassia Den Haag, heeft het de voorkeur van de rechtbank dat de behandeling aldaar verder vorm krijgt.
Uit voormeld e-mailbericht blijkt dat voorts dat de behandelaar verwacht dat een klinische opname van verdachte van maximaal 9 maanden nodig zal zijn. Gelet op de inhoud van de rapporten van de psycholoog en psychiater en op het feit dat bij verdachte nog een definitieve diagnose gesteld moet worden, acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive evenwel van belang dat de duur van de klinische opname van verdachte op ten hoogste twee jaar wordt bepaald, gelijk aan de duur van proeftijd. Daarbij laat de rechtbank het aan de zorginstelling over de precieze duur van de klinische opname te bepalen, zodat verdachte de zorg kan worden geboden die hij nodig heeft.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 179 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een rechtmatige ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een g
evangenisstrafvoor de duur van
200 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
45 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, in dit geval GGZ Reclassering Palier te Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
en
- dat de veroordeelde zich, zo lang de reclassering dat nodig acht en voor een periode ten hoogste gelijk aan de duur van de proeftijd, zal laten opnemen in een door de reclassering aan te wijzen zorginstelling (bijv. Parnassia), waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mrs. D.M. Thierry en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1630 2013081298, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 132).
2.Proces-verbaal relaas (vervolg), blz. 83.
3.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 juni 2013, blz. 117.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 22 en proces-verbaal relaas, d.d. 19 juni 2013, blz. 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juni 2013, blz. 120.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 23; proces-verbaal relaas, d.d. 18 juni 2013, blz. 28.
7.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 23.
8.Proces-verbaal relaas, d.d. 18 juni 2013, blz. 28; proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 23.
9.Proces-verbaal, d.d. 18 juni 2013, blz. 25.
10.Proces-verbaal relaas, d.d. 18 juni 2013, blz. 29.
11.Proces-verbaal aanhouding, d.d. 18 juni 2013, blz. 9.
12.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 24.
13.Proces-verbaal, d.d. 19 juni 2013, blz. 26-27.
14.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 juni 2013, blz. 24.
15.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 18 juni 2013, blz. 77.
16.Afstandsverklaring d.d. 18 juni 2013, blz. 80.
17.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 18 juni 2013, blz. 17.
18.Proces-verbaal, d.d. 18 juni 2013, blz. 25.
19.Proces-verbaal relaas, d.d. 18 juni 2013, blz. 28-29.