Op 17 oktober 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met een medeverdachte schuldig is bevonden aan brandstichting in een woonhuis. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken. De verdachte, geboren in 1995, heeft een molotovcocktail gemaakt en deze door een ingeslagen ruit in de woonkamer van het slachtoffer gegooid. Het slachtoffer, de ex-vriend van de moeder van de verdachte, lag op dat moment te slapen in een naastgelegen slaapkamer. Door de brand die ontstond, werd het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht, maar hij kon gelukkig op tijd door buren worden gewaarschuwd en de woning verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk brand hebben gesticht, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan de woning en een beangstigende situatie voor de omwonenden.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden geëist. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de medeverdachte als bewijs toegelaten, ondanks verweren van de raadsvrouw over de rechtmatigheid van het verkregen bewijs. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.427,03 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat bij niet-betaling vervangende jeugddetentie van 28 dagen kan worden opgelegd. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante wetsartikelen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de noodzaak voor hulpverlening.