ECLI:NL:RBDHA:2013:15666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
449076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige gijzeling van eiser door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 september 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek, en de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie). De eiser had de Staat gedagvaard vanwege de gijzeling die hem was opgelegd in het kader van onbetaalde sancties op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De eiser had in het verleden 56 sancties opgelegd gekregen, waarvan een aanzienlijk bedrag van € 6.645,45 nog openstond bij het Centraal Justitie Incasso Bureau (CJIB). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gijzeling van eiser, die op 21 juli 2013 was aangevangen, niet bijdroeg aan het beoogde doel van betaling van de openstaande sancties. De rechter oordeelde dat de Staat geen rechtens te respecteren belang had bij de gijzeling, vooral gezien de lange duur van de gijzeling van 401 dagen en het feit dat eiser niet in staat was om het openstaande bedrag te voldoen. De voorzieningenrechter heeft de gijzeling met onmiddellijke ingang opgeheven en de Staat veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging bij het toepassen van het dwangmiddel gijzeling, vooral in gevallen waar de gijzeling niet leidt tot betaling van de openstaande schulden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/449076 / KG ZA 13-950
Vonnis in kort geding op 30 september 2013
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek, [penitentiaire inrichting],
eiser,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Partijen worden in het navolgende ‘[eiser]’ en ‘de Staat’ genoemd.

1.Procesverloop

[eiser] heeft de Staat op 19 augustus 2013 doen dagvaarden om op 29 augustus 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en pro forma aangehouden tot 15 september 2013 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in overleg te beëindigen. Bij faxberichten van 12 september 2013 en 13 september 2013 hebben partijen de voorzieningenrechter gevraagd om vonnis te wijzen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 augustus 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Aan [eiser] zijn in het verleden 56 sancties opgelegd in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV). De onherroepelijk geworden sancties zijn grotendeels onbetaald gebleven. Inzake deze sancties is [eiser] thans een totaalbedrag van € 6.645,45 aan het Centraal Justitie Incasso Bureau (hierna: het CJIB) verschuldigd.
2.2.
Bedoelde sancties houden hoofdzakelijk verband met het feit dat [eiser] in het kader van zijn toenmalige beroep veel motorvoertuigen op zijn naam had staan.
2.3.
Verhaal van de boetes is niet realiseerbaar gebleken. Daarom heeft de officier van justitie zich gewend tot de kantonrechter te Leeuwarden met het verzoek om machtigingen tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling op de voet van artikel 28 WAHV.
2.4.
Daarop heeft de kantonrechter door middel van 56 beschikkingen de officier van justitie gemachtigd om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor telkens zeven dagen. In dit verband is / zijn: 7 machtigingen afgegeven op 7 april 2011,
23 machtigingen afgegeven op 11 mei 2011,
9 machtigingen afgegeven op 30 mei 2011,
3 machtigingen afgegeven op 6 september 2011,
1 machtiging afgegeven op 19 oktober 2011,
1 machtiging afgegeven op 14 november 2011,
10 machtigingen afgegeven op 14 maart 2013 en
2 machtigingen afgegeven op 15 mei 2013.
2.5.
Met het oog op betaling van andere onbetaald gebleven sancties op basis van de WAHV is [eiser] al eerder gegijzeld, te weten
- van 25 januari 2009 tot 8 februari 2009 en
- van 27 november 2011 tot 14 mei 2012.
Die gijzeling is beëindigd nadat met [eiser] afspraken waren gemaakt omtrent onder meer een betalingsregeling. Deze afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 2 mei 2012. Daarop is [eiser] op 14 met 2012 in vrijheid gesteld.
2.6.
Op basis van de hiervoor bedoelde betalingsregeling heeft [eiser] zowel op 10 mei 2012 als op 2 juli 2012 een bedrag van € 12,50 betaald. Integrale voldoening van de afspraken in de overeenkomst van 2 mei 2012 is uitgebleven.
2.7.
Op 21 juli 2013 is [eiser] opnieuw aangehouden en ingesloten en heeft de gijzeling, gebaseerd op de hiervoor onder 2.4. bedoelde machtigingen, een aanvang genomen.
2.8.
Bij brief, door het CJIB ontvangen op 31 juli 2013, heeft [eiser] zich gewend tot het CJIB met de mededeling dat hij door omstandigheden de afspraken van 2 mei 2012 niet is na kunnen komen. Hij maakt in de brief melding van zijn voornemen om te gaan samenwonen en een gezinsuitkering aan te vragen. Hij verzoekt het CJIB daarom om een (nieuwe) betalingsregeling, in dit geval van € 150,-- per maand.
2.9.
Bij brief van 16 augustus 2013 heeft het CJIB inhoudelijk op de brief van [eiser] gereageerd. Kern van deze reactie is dat, gelet op de eerdere ervaringen met nakoming van gemaakte afspraken door [eiser], zijn verzoek om een nieuwe betalingregeling niet wordt ingewilligd. Daarbij wordt er op gewezen dat de door [eiser] voorgestelde regeling niet is onderbouwd met bewijsstukken en dat geen sprake is van een zogeheten GBA-adres. Voorts wordt in deze brief vermeld:

Indien u met een nieuw acceptabel en onderbouwd verzoek komt dat aan de gestelde voorwaarden voor een vaststellingsovereenkomst voldoet zal dit opnieuw beoordeeld worden. Hierbij dient u er rekening mee te houden dat het totale openstaande bedrag van € 7.830,33 binnen een periode van 36 maanden dient te worden voldaan. “

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te veroordelen om (1) over te gaan tot afgifte aan hem van alle door de kantonrechter afgegeven machtigingen tot gijzeling, alsmede de daaraan ten grondslag liggende oproepingen voor alle zittingen, (2) tot afgifte van een volledig overzicht van de reeds uitgevoerde gijzelingen en van de sancties waarop deze gijzelingen betrekking hebben gehad, en (3) te bepalen dat de gijzeling van [eiser] met onmiddellijke ingang wordt gestaakt, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom in het geval de Staat niet aan deze veroordelingen voldoet.
3.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan. De Staat heeft onrechtmatig jegens hem gehandeld door ten aanzien van thans nog openstaande sancties op basis van de WAHV weer een insluitingsbevel af te geven en hem te gijzelen voor een onafgebroken periode van meer dan twaalf maanden, teneinde hem te bewegen om openstaande sancties te voldoen. Deze gijzeling is buitenproportioneel en gaat volledig voorbij aan het doel van het dwangmiddel gijzeling.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Het spoedeisende karakter van de vorderingen (strekkende tot beëindiging van gijzeling) ligt in de aard van de zaak besloten.
4.2.
Als bij degene aan wie een administratieve sanctie op basis van de WAHV is opgelegd niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 WAHV heeft plaatsgevonden kan de officier van justitie een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor de sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor ten hoogste één week. Doel van gijzeling is betaling door de belanghebbende af te dwingen. Door de gijzeling komt de betalingsverplichting niet te vervallen.
4.3.
Als gevolg van artikel 28 lid 2 WAHV staat tegen de beslissing van de kantonrechter tot het afgeven van een machtiging tot gijzeling geen rechtsmiddel open. Daarom dient in beginsel van de rechtmatigheid van die machtigingen en de als gevolg daarvan aangevangen gijzelingen te worden uitgegaan. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van de vordering van [eiser] terughoudend dient op te stellen. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan de gijzeling worden verboden (vgl. gerechtshof ’s-Gravenhage 14 februari 2012, NJ 2012, 599). Het uitgangspunt dat in beginsel van de rechtmatigheid van de door de kantonrechter verleende machtigingen dient te worden uitgegaan brengt tevens mee dat ook moet worden aangenomen dat - zoals in de beschikkingen van de kantonrechter wordt vermeld - [eiser] behoorlijk is opgeroepen om ter zitting van de kantonrechter te worden gehoord. Daaruit volgt dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering strekkende tot het verkrijgen van afschriften van de oproepingen voor de betreffende zittingen. De door [eiser] gevorderde machtigingen heeft de Staat als productie overgelegd, evenals het door [eiser] gevorderde overzicht van eerdere gijzelingen. Ook in zoverre heeft [eiser] geen belang meer bij zijn daarop betrekking hebbende vordering.
4.4.
Met betrekking tot de vordering van [eiser] de gijzeling met onmiddellijke ingang te staken wordt het volgende overwogen.
4.5.
Uit de door de Staat als productie overgelegde Registratiekaart blijkt dat de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser] is aangevangen op 21 juli 2013 en dat als einddatum van de detentie wordt uitgegaan van 27 augustus 2014. Het betreft een gijzeling voor de duur van maximaal 401 dagen waarvoor de kantonrechter in 56 beschikkingen machtiging heeft verleend, per beschikking toe te passen voor telkens zeven dagen. De verzoeken tot machtiging zijn verdeeld over acht zittingen van de kantonrechter beoordeeld. Het totaal aan verleende machtigingen is derhalve tot stand gekomen door de daartoe strekkende verzoeken pluksgewijs ter beoordeling aan de kantonrechter voor te leggen. Uit geen van de overgelegde beschikkingen van de kantonrechter is voorts op te maken dat de mogelijkheid van een totale gijzelingsduur, zoals thans in het geval van [eiser] aan de orde, in overweging is genomen. Bij een verzoek om oplegging van een ingrijpende maatregel als vrijheidsontneming zou het op de weg liggen van de om machtiging verzoekende instantie om de kantonrechter zo te voorzien van informatie dat hij een adequate afweging kan maken en de volle omvang van de mogelijk volgende vrijheidsontneming kan overzien, temeer nu tegen een beslissing van de kantonrechter tot afgifte van een machtiging geen rechtsmiddel openstaat.
4.6.
Allereerst is van belang is dat - zoals ter zitting aan de zijde van [eiser] gesteld en als zodanig op zich door de Staat niet weersproken - [eiser] niet beschikt over middelen om het openstaande bedrag te voldoen. Gedurende de fase van gijzeling zal dit, door het dan feitelijk ontbreken van de mogelijkheid tot het verwerven van inkomsten, niet anders worden. Daaruit volgt dat niet aannemelijk is dat het effectueren van de machtigingen bijdraagt aan het bereiken van het met het dwangmiddel gijzeling beoogde doel. Aldus heeft de Staat geen rechtens te respecteren belang bij de thans aan de orde zijnde gijzeling van [eiser].
4.7.
Voorts staat de totaalduur van de gijzeling als gevolg van de thans geëffectueerde machtigingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in verhouding met het met de gijzeling beoogde doel, zijnde dat [eiser] het bij het CJIB openstaande bedrag van € 6.645,45 voldoet.
4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Staat onrechtmatig handelt door voor thans nog openstaande WAHV-sancties een insluitingsbevel af te geven en [eiser] te gijzelen voor een onafgebroken periode van 401 dagen, teneinde hem te bewegen de openstaande sancties alsnog te voldoen.
4.9.
Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter steun in de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters. Daarin geldt als uitgangspunt dat de machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling, in het geval sprake is van meerdere zaken betreffende één persoon, wordt verleend voor de maximale duur van 15 dagen, tenzij concrete bijzondere omstandigheden door het bestuursorgaan (de officier van justitie) worden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot machtiging voor een langere gijzelingsduur aanleiding geven. Bijzondere omstandigheden die in de onderhavige zaak hebben geleid tot het besluit om [eiser] voor een dergelijk lange, aaneengesloten periode te gijzelen, zijn evenwel gesteld noch gebleken.
4.10.
Voor toewijzing van de door [eiser] gevorderde dwangsom bestaat geen aanleiding, nu overheidsinstellingen rechterlijke uitspraken plegen na te komen en is gesteld noch gebleken dat dit in deze anders is.
4.11.
Bij deze uitkomst van het geding past een kostenveroordeling ten laste van de Staat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de gijzeling van [eiser] met onmiddellijke ingang wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten tot op dit vonnis in totaal begroot op € 967,71, waarvan:
a.     € 891,-- te voldoen aan [eiser] (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 75,-- aan griffierecht);
b.     € 76,71, exclusief BTW, wegens explootkosten, in voorkomend geval te vermeerderen met BTW, aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvVenJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling'' en het zaak- en rolnummer;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken
op 30 september 2013.
fl