ECLI:NL:RBDHA:2013:15521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
13/17824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van redelijke twijfel over terugkeer naar Algerije

In deze zaak heeft eiseres, van Algerijnse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de Visadienst, omdat er twijfels bestonden over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Eiseres was van plan zich permanent in Nederland te vestigen, wat door verweerder werd gezien als een indicatie dat zij mogelijk illegaal verblijf zou verkiezen boven terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de Visumcode en de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank oordeelde dat de Visadienst terecht had geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om terug te keren naar Algerije. Eiseres had weliswaar een inburgeringsexamen afgelegd en was gehuwd met een referent in Nederland, maar er was onvoldoende bewijs dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte voor de duur van haar verblijf. Bovendien was er geen sprake van zwaarwegende maatschappelijke banden met Algerije die haar zouden verplichten om terug te keren. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was, waardoor de hoorplicht niet van toepassing was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak werd gedaan door rechter G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier M. Paul, op 5 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 13/17824
Datum uitspraak: 5 november 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000)
inzake

[eiseres],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Algerijnse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. D.W. Beemers,
tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken,

Visadienst,
verweerder.

Het procesverloop

Op 3 december 2012heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf bij [naam] (hierna: referent).
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is op 11 februari 2013 aan eiseres bekendgemaakt. Tegen dit besluit heeft eiseres op 6 maart 2013 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres op 9 juli 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
10
september 2013. De gemachtigde van eiseres en referent zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.W. Oude Lenferink.

De beoordeling

1.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf. Voorts is als afwijzingsgrond opgenomen dat getwijfeld wordt aan het voornemen het grondgebied tijdig te verlaten. Eiseres is gehuwd met referent, die in Nederland woont en heeft in juli 2012 al een inburgeringsexamen afgelegd. Hieruit volgt dat eiseres naar Nederland wenst te komen. Weliswaar verblijven de ouders, de broers en de zussen van eiseres in Algerije, maar nu niet is gebleken dat eiseres de zorg voor hen heeft of in staat zou zijn hen te onderhouden en evenmin is gebleken van andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen, kan volgens verweerder niet zonder meer worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding met het land van herkomst heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
3.
Eiseres heeft betoogd dat zij wel degelijk over voldoende middelen beschikt en
dat verweerder ten onrechte stelt dat de sociale binding met Algerije minder sterk is dan die met Nederland. Haar hele familie woont immers in Algerije en in Nederland heeft zij alleen referent. Bovendien is de omstandigheid dat zij zich in de toekomst in Nederland wil vestigen juist een reden om zich aan de regels te houden en op tijd terug te keren naar Algerije.
Eiseres heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Het onderhavige besluit is genomen op basis van artikel 32 van Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode), en met inachtneming van de Schengengrenscode (Verordening (EG) nummer 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006).
6.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Visumcode wordt bij het onderzoeken van aanvragen voor een eenvormig visum nagegaan of de aanvrager aan de inreisvoorwaarden als omschreven in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, c, d, en e, van de Schengengrenscode voldoet en wordt bijzondere aandacht geschonken aan de toetsing van de vraag of de aanvrager een risico van illegale immigratie of een risico voor de veiligheid van de lidstaten vertegenwoordigt, en met name, of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode, voor zover hier van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
7.
Met betrekking tot het horen in bezwaar is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, uitgangspunt. Artikel 7:3 van de Awb somt limitatief de uitzonderingen op deze algemene regel op. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De vraag of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar indien uit het bezwaarschrift zelf reeds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
8.
Verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat eiseres reeds ten tijde van de aanvraag van plan was zich in toekomst permanent in Nederland te vestigen, onder verwijzing naar haar relatie met referent, het reeds afgelegde inburgeringsexamen en het in bezwaar genoemde voornemen om een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan. Ook heeft verweerder hieraan de conclusie kunnen verbinden dat haar banden met Algerije eiseres er kennelijk niet van weerhouden zich met referent in Nederland te willen vestigen.
9.
Hieruit volgt echter niet zonder meer dat grond bestaat voor weigering van een visum. Op grond van de Visumcode moet niet worden beoordeeld hoe sterk de banden van eiseres met Algerije zijn, maar of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De enkele omstandigheid dat eiseres voornemens is om zich in de toekomst in Nederland te vestigen maakt nog niet dat redelijke twijfel bestaat over dit voornemen. In dit geval echter is sprake van aanvullende omstandigheden. Niet in geschil is immers dat langdurig rechtmatig verblijf in Nederland op dit moment niet mogelijk is omdat referent niet aan het middelenvereiste voldoet omdat hij een WWB uitkering ontvangt. Voorts in aanmerking genomen dat niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke banden met Algerije heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het risico bestaat dat eiseres illegaal verblijf bij haar echtgenoot in Nederland zou verkiezen boven terugkeer naar Algerije en dat dus sprake is van redelijke twijfel aan het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren. Ook in de bezwaarfase was naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over die conclusie, zodat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en verweerder van het horen kon afzien. Hetgeen door partijen met betrekking tot de middelen van bestaan naar voren is gebracht behoeft dan ook geen bespreking meer.
10.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van M. Paul, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2013.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.