Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2013
in de zaak tussen
[verzoekster 1],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Verzoekster 2 heeft op 26 augustus 2005 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 1 september 2005 is deze aanvraag afgewezen. Haar vertrek is door verweerder opgeschort op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wegens haar vergevorderde zwangerschap tot en met uiterlijk 6 weken na de feitelijke datum van bevalling. Op 10 november 2005 verstreek deze termijn van opschorting van vertrek.
Verzoeksters hebben op 19 april 2013 onderhavige aanvragen ingediend.
De aanvraag is afgewezen omdat verzoekster 1 niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en zij niet behoort tot één van de categorieën vreemdelingen genoemd in artikel 17, eerste lid, onder a tot en met f, Vw en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb), die vrijgesteld zijn van de verplichting over een mvv te beschikken. Hetgeen door verzoekster 1 naar voren is gebracht is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van bijzondere aspecten en dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onbillijk is. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Aangezien verzoekster 1 niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen, komt verzoekster 2 eveneens niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning. Nu verzoekster 2 niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt, wordt haar eveneens tegengeworpen dat zij niet in het bezit is van een geldige mvv.
Verzoeksters voeren daartoe in bezwaar vooral aan dat geen sprake is van willens en wetens onttrekken aan het toezicht. Er is altijd contact geweest met de autoriteiten, namelijk de NIGZ, het consultatiebureau, Thuiszorg Stad [plaats 1], de leerplichtambtenaar, Bureau Jeugdzorg vanaf december 2012 en de melding bij de gemeente [plaats 2] op 28 oktober 2011. Verzoeksters zijn sinds 2005 bekend bij Stichting Stil, een organisatie met goede banden met de gemeente [plaats 1]. Er kan niet worden tegengeworpen dat men bij de verkeerde overheidsinstanties bekend is geweest, als niet bekend was met wie contact moest worden gehouden. Er is daarom sprake van willekeur.
a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode;
“De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht indien de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:
- sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA of Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos en;
- niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.”
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeksters uit te zetten tot vier weken nadat op het
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten tot een