Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
[naam 1] is dus erg afhankelijk van de opdrachten van één opdrachtgever. Mocht deze opdrachtgever wegvallen, wat niet onrealistisch is gezien het uitblijven van herstel in de bouwsector, komt de continuïteit van de bouwsector in gevaar. (…) Hiermee is geen enkel Nederlands economisch belang gediend. Op zich vormt het afhankelijk zijn van één opdrachtgever geen belemmering voor de levensvatbaarheid als blijkt dat er een contract is afgesloten voor langere termijn (zo ook genoemd in het plan). In dit geval heeft betrokkene
echter niet aannemelijk gemaakt dat hij een contract heeft met deze opdrachtgever voor 2013 of voor de komende jaren.
Het ondernemingsplan is erg beknopt. Het plan mist een adequate marktanalyse. Het is dus niet duidelijk wat het marktaandeel, de potentiële klanten en de directe concurrentie in het verzorgingsgebied van betrokkene zijn. Daarnaast bevat de marktanalyse te weinig handvatten om aannemelijk te maken dat de prognoses realistisch zijn en dat er sprake zal zijn van een op langere termijn levensvatbaar bedrijf.”
een gemiddelde winst van € 2.963,- per maand, dus meer dan het dubbele.
Eiser voert aan dat Agentschap NL in het recente verleden bij het behalen van een winst die boven het niveau van het wettelijk minimumloon lag een positief advies heeft gegeven. Daarbij verwijst eiser naar acht, door Agentschap NL in de periode van 27 januari 2011 tot en met 25 april 2013 uitgebrachte positieve adviezen ten aanzien van andere zelfstandigen van Turkse afkomst. De winst van deze ondernemers lag veel lager dan de winst van eiser en zijn medevennoten. In geen van de adviezen waarnaar eiser heeft verwezen, heeft Agentschap NL beoordeeld of sprake was van voornamelijk één opdrachtgever of van meerdere opdrachtgevers. Voorts blijkt uit de adviezen ten aanzien van [namen 1], dat daarbij het argument is gebruikt dat het toekomstperspectief voor de bouwbranche negatief was. Bij [naam 7]wordt de moeilijke situatie in de afbouwbranche genoemd, maar wordt juist als positief genoemd dat het de vennoten lukt om het minimumloon te genereren. Bij [naam 8]wordt het vertrouwen in de toekomst uitgesproken omdat er een inkomen boven het wettelijk minimumloon wordt behaald. Bij [naam 9] wordt de prognose voor 2012 optimistisch genoemd, gelet op de bij hem dalende omzet en de algemene situatie in de bouw. Maar desondanks wordt de verwachting uitgesproken op een resultaat voor 2012 dat voldoende moet zijn om in het eigen levensonderhoud (wettelijk minimumloon) te voorzien. Kennelijk legt Agentschap NL in het geval van eiser strengere maatstaven aan. Eiser stelt dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en met artikel 41 van het Aanvullend protocol van 23 november 1970 (verder: het Protocol) bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Turkije.
In verband met het voorgaande voert eiser tevens aan dat verweerder zijn brief van 4 juni 2013 - waarin eiser een reactie heeft gegeven op het uitgebrachte negatieve advies - ten onrechte niet heeft voorgelegd aan Agentschap NL. In die reactie is reeds, met de eerder-genoemde positieve adviezen als onderbouwing, een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Tevens zijn bij die brief nadere stukken overgelegd, te weten aanvullende financiële gegevens over 2013 en een factuur van 27 januari 2013 ten name van opdrachtgever [naam 10] B.V. Volgens eiser heeft hij in de bezwaarfase concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Agentschap NL van 8 mei 2013.
€ 252.904,- uitgekomen. Daarnaast is aangetoond dat in het eerste kwartaal van 2013 een omzet van € 22.413,- is behaald, terwijl inmiddels bekend is dat in het tweede kwartaal
€ 96.483,- is omgezet. In alle drie de jaren lag de winst per vennoot boven het wettelijk minimumloon; soms was het meer dan het dubbele daarvan. Eiser heeft er op gewezen dat in de zaak [naam 9] eerdere gegevens aanvankelijk onvoldoende werden bevonden, maar na overlegging van aanvullende stukken kwam Agentschap NL in een aanvullend advies toch tot een positieve beoordeling. In de zaak [naam 11] is uitgegaan van door de boekhouder verstrekte gegevens die slechts zien op een half jaar, terwijl eiser veel meer jaarcijfers heeft verstrekt. Bij [naam 12] ontbrak een ondernemingsplan, maar omdat de jaarcijfers over de jaren 2002 tot en met 2007 werden overgelegd, werd uiteindelijk toch positief geadviseerd. Eiser stelt dat uit de eerdere positieve adviezen blijkt dat Agentschap NL niet slechts naar het ondernemingsplan kijkt, maar veel meer naar de reële omzet- en winstcijfers. Eiser stelt voorts dat het feit dat drie van de acht overgelegde positieve adviezen een andere branche betreffen dan de bouwbranche, niet wegneemt dat de beoordeling door Agentschap NL hetzelfde is, in die zin dat de levensvatbaarheid van een bedrijf beoordeeld wordt aan de hand van een gemiddelde maandwinst die behaald is en zal worden. Eiser heeft benadrukt dat zijn bedrijf meerdere opdrachtgevers heeft gehad. In de zaak [naam 7]blijkt uit de overgelegde facturen dat daar maar één opdrachtgever was, te weten [naam 13] B.V. Maar dat maakte voor Agentschap niet uit om positief te adviseren. Ten slotte heeft eiser nog benadrukt dat, anders dan Agentschap NL meent, zijn bedrijf door de specialisatie in houtrot, wel degelijk onderscheidend vermogen heeft.
Allereerst wordt overwogen dat in het kader van een beoordeling van een beroep op het gelijkheidsbeginsel - dat inhoudt dat burgers die in gelijke of rechtens vergelijkbare omstandigheden verkeren, door het bestuursorgaan gelijk moeten worden behandeld - niet de eis kan worden gesteld dat sprake moet zijn van identieke stukken, wil dat beroep kunnen slagen. Voldoende is dat de betrokkene gemotiveerd aangeeft - zo nodig met onderbouwing van relevante stukken - dat sprake is van vergelijkbare omstandigheden ten opzichte van andere, met name genoemde gevallen en dat desondanks in zijn geval anders is beslist. De rechtbank is van oordeel dat eiser gemotiveerd heeft gesteld dat Agentschap NL in het recente verleden in het kader van de beoordeling van aanvragen van andere zelfstandigen op de vraag of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang, kennelijk is uitgegaan van het criterium dat sprake is van een levensvatbaar bedrijf indien het netto-resultaat op of boven het wettelijk minimumloon uitkomt en te verwachten is dat een dergelijk resultaat ook in de toekomst zal worden behaald. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met de acht positieve adviezen van Agentschap NL en de toelichting in de brief van 4 juni 2013, welke is herhaald in de aanvullende gronden van beroep en ter zitting nog nader is toegelicht. Uit de adviezen valt op te maken dat de omstandigheid dat de omzet op of boven het bruto minimumloon uitkomt reden is geweest voor Agentschap NL om te concluderen dat sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. De rechtbank is met eiser van oordeel dat het in dezen niet van belang is dat het in drie van de acht adviezen om een andere branche dan de bouwbranche gaat, nu het criterium “netto-resultaat op of boven het wettelijk minimumloon” in alle gevallen door het Agentschap NL is toegepast. Verder blijkt uit geen van de acht adviezen dat de vraag of sprake is van één of meerdere opdrachtgevers dan wel van een overwegende afhankelijkheid van één opdrachtgever, een rol heeft gespeeld bij de beoordeling, laat staan een negatieve rol. Opmerkelijk is in dit verband dat in de door eiser genoemde zaak [naam 7]kennelijk sprake was van slechts één opdrachtgever, hetgeen door verweerder niet is weersproken. Uit het door Agentschap NL afgegeven positieve advies van 27 januari 2011 blijkt echter dat het enkele feit dat uit de belastingaangiften blijkt dat het bedrijf voldoende omzet maakt om voor beide vennoten het minimumloon te genereren, voldoende is om te concluderen dat het bedrijf levensvatbaar is. Niet blijkt daaruit dat het Agentschap NL aan [naam 7]de eis heeft gesteld dat hij aannemelijk moet maken dat hij met zijn opdrachtgever een contract heeft afgesloten voor langere termijn, zoals wel in het geval van eiser is gedaan. Opmerkelijk acht de rechtbank eveneens dat het Agentschap NL blijkens de overgelegde adviezen op grond van de door de betrokken ondernemers overgelegde financiële gegevens zelf een schatting maakt (“extrapoleren”) van de te verwachten omzet voor de toekomst, terwijl het agentschap in het onderhavige geval in zijn advies van 8 mei 2013 van eiser verlangt dat hij aannemelijk maakt dat de omzet en het resultaat “in de komende jaren” ongeveer hetzelfde zullen zijn in 2012. Zo wordt in de adviezen in de zaken [namen 2] de verwachting uitgesproken dat het resultaat in de toekomst voldoende zal zijn, zonder dat daarbij wordt geëist dat de betrokken ondernemers dit aannemelijk maken. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande de vraag oproept of het Agentschap NL in zijn geval bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang strengere maatstaven heeft gehanteerd dan in de acht door eiser genoemde gevallen.