ECLI:NL:RBDHA:2013:15326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
AWB 13/16404, 13/16405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Sassenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het rechtmatig verblijf van een gemeenschapsonderdaan op basis van vals samenlevingscontract

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2013 uitspraak gedaan over de beëindiging van het rechtmatig verblijf van eiser, een gemeenschapsonderdaan van Ghanese nationaliteit, op basis van een vals samenlevingscontract. Eiser had een verblijfsvergunning verkregen als partner van een EU-burger, maar de rechtbank oordeelde dat het samenlevingscontract dat hij had overgelegd, vervalst was. De notaris die het contract zou hebben opgesteld, bevestigde in een brief dat het document niet door hem was verleden en dat het een falsificatie betrof. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het verblijfsrecht van eiser terecht had ingetrokken, omdat eiser onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat voor de intrekking van het verblijfsrecht geen strafrechtelijke veroordeling nodig was en dat de staatssecretaris geen zeggenschap had over een eventuele strafrechtelijke vervolging van eiser. Eiser had niet aangetoond dat hij en zijn referente een duurzame relatie hadden, en de rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor een gezamenlijke huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/16404(beroep)
AWB 13/16405 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
eiser, verzoeker
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het rechtmatig verblijf van eiser als gemeenschapsonderdaan als zijnde familielid (de rechtbank begrijpt: partner) van mevrouw [naam 1], burger van de Unie, tevens referente, beëindigd.
Bij besluit van 6 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij besluit van 10 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 augustus 2009 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2009 is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 april 2010 (AWB 09/43566) gegrond verklaard. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan eiser een document verstrekt waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt met ingang van 1 januari 2010.
2.
Verweerder heeft het rechtmatig verblijf van eiser beëindigd omdat - zo blijkt uit een brief van 15 februari 2011 van notaris [naam 2] - het door eiser overgelegde samenleefcontract van 26 maart 2009 niet afkomstig is van voornoemde notaris en een vals document is. Op 18 juli 2011 heeft verweerder aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Door het overleggen van een vervalst samenleefcontract is twijfel ontstaan of eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.13 in samenhang met artikel 8,7, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Met de door eiser overgelegde stukken is niet deugdelijk bewezen dat hij en referente een duurzame, affectieve relatie hebben. De overgelegde bankafschriften van de en/of rekening en een uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is hiertoe onvoldoende. Bovendien wordt het salaris van eiser op een andere bankrekening overgemaakt. Voorts is gebleken dat naast eiser en referente op hun woonadres nog drie andere volwassen personen staan ingeschreven, zodat niet is aangetoond dat eiser een referente een gemeenschappelijke huishouding voeren en een duurzame relatie hebben .Eiser heeft derhalve niet aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland voldoet, zoals neergelegd in artikel 8.13 in samenhang met artikel 8.7, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De stelling van eiser dat niet dit samenleefcontract maar de zes maanden gezamenlijke inschrijving bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) bepalend was voor de verlening van de vergunning volgt verweerder niet. Een ieder kan zich immers op een gezamenlijk adres laten inschrijven. Anders dan eiser meent is voor toepassing van artikel 8.25 Vb niet relevant door wie de gebruikte gegevens zijn vervalst en of eiser wist dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Voorgaande leidt ertoe dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft bij referente als burger van de Unie.
3.
Eiser voert allereerst aan dat het samenleefcontract dat vals lijkt te zijn opgemaakt door een man die zich aan eiser voordeed als notaris, niet de grondslag vormde voor inwilliging van de aanvraag van eiser. Verweerder heeft de verblijfsvergunning immers verleend op het moment dat sprake was van een gezamenlijke huishouding in de GBA. In een eerder besluit op bezwaar van 30 oktober 2009 is eisers aanvraag afgewezen omdat hij niet had aangetoond gedurende minstens 6 maanden een gezamenlijke huishouding met referente te voeren. De rechtbank heeft het in die procedure ingestelde beroep gegrond verklaard. Het daarop heropende bezwaar is bij beslissing van 29 juni 2010 alsnog gegrond verklaard omdat eiser en referente tenminste gedurende 6 maanden in de GBA geregistreerd stonden.
3.1
Ter zitting is door verweerder de minuut overgelegd op basis waarvan verweerder rechtmatig verblijf aan eiser als gemeenschapsonderdaan is toegekend. Hierin staat – voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“bij de aanvraag stonden ze nog niet 6 maanden op hetzelfde adres ingeschreven. Inmiddels wel: ze staan sinds 1 juli 2009 op het adres…ingeschreven.
Beide partners zijn afkomstig uit Ghana (ref heeft inmiddels de Britse nationaliteit), ze hebben dus een gedeelde achtergrond. Beiden spreken goed Engels, ze kunnen elkaar dus goed verstaan…
Tijdens de actie heb ik ze allebei de vragen uit de “vragenlijst derdelanders”gesteld. Hierop hebben ze dezelfde antwoorden gegeven Soms waren ze zo eerlijk door te zeggen dat ze het niet wisten. In de wachtkamer zaten ze al met elkaar te praten. Tijdens het gescheiden horen leken ze niet bang om vragen te beantwoorden, ze leken allebei ontspannen, alsof ze niets te verbergen hadden. Verder is bij de aanvraag een samenlevingscontract getoond, alsmede aankoopbonnen op naam van inboedel. Daarom acht ik hun relatie geloofwaardig.
In het kader van meer met minder heb ik verslag niet uitgewerkt.
Conclusie: gegrond.”
3.2
Gelet op de hiervoor gegeven weergave van de minuut, kan naar het oordeel van de rechtbank eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat het samenlevingscontract geen rol zou hebben gespeeld bij de toekenning van zijn verblijfsrecht om welke reden verweerder reeds daarom niet tot beëindiging zou mogen overgaan. De aangevoerde beroepsgrond faalt dan ook.
4.
Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende onder meer het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden in werking getreden (hierna: de richtlijn) is geïmplementeerd in het Vb.
Op grond van artikel 8.7, vierde lid, Vb is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 Vb ook van toepassing op de ongehuwde partner indiee een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid zich in Nederland bij hem voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft.
In de mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de richtlijn (COM 2009, 313 ( hierna: de Richtsnoeren) is in paragraaf 4 “Misbruik en fraude” opgenomen dat in geval van misbruik geen beroep kan worden gedaan op het Gemeenschapsrecht. Op grond van artikel 35 van de richtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van misbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken.
Dit artikel van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 Vb, waarin is bepaald dat verweerder het rechtmatig verblijf kan beëindigen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
In paragraaf 4.1 van de Richtsnoeren is ten aanzien het begrip fraude het volgende opgenomen:
Voor de toepassing van de richtlijn kan fraude worden omschreven als bewust bedrog of bewuste misleiding met als doel om op grond van de richtlijn het recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen. In het kader van de richtlijn moet het begrip fraude waarschijnlijk beperkt worden tot de gevallen van vervalsing van documenten of een onjuiste voorstelling van feiten betreffende de voorwaarden voor het verblijfsrecht. Wanneer aan personen een verblijfsdocument is afgegeven enkel als gevolg van een frauduleuze handeling waarvoor zij strafrechtelijk zijn veroordeeld, kunnen ten aanzien van deze personen de uit de richtlijn voortvloeiende rechten worden ontzegd, beëindigd of ingetrokken.
Voorts is in paragraaf 4.2 ten aanzien van schijnhuwelijk opgenomen dat in overweging 28 van de richtlijn schijnhuwelijken worden omschreven als huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. De definitie van schijnhuwelijken kan naar analogie worden uitgebreid tot andere vormen van relaties die worden aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, zoals (geregistreerde) schijnpartnerschappen.
De bewijslast rust op de autoriteiten van de lidstaten die de uit de richtlijn voortvloeiende rechten willen beperken. In het geval van beroep moet de nationale rechter nagaan of in individuele gevallen het bewijs van misbruik is geleverd, volgens de bewijsregels van het nationale recht, voor zover deze geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht.
5.
Eiser voert aan dat in paragraaf 3 van de Richtsnoeren is opgenomen dat de bepalingen ruim moeten worden uitgelegd en dat beperkingen restrictief dienen te worden uitgelegd. In paragraaf 4.1 van die Richtsnoeren wordt een omschrijving gegeven van fraude, waaronder het vervalsen van documenten. Nu eiser in verband met het valse samenlevingscontract niet strafrechtelijk veroordeeld is en tot op heden ook geen strafvervolging is ingesteld, mocht verweerder niet overgaan tot verblijfsbeëindiging. Eerst dient verweerder een oordeel van de strafrechter hierover af te wachten. Daarnaast wijst eiser erop dat hij niet op de hoogte was van het gestelde bedrog door een notaris.
5.1
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat ingeval van overlegging van een vals samenlevingscontract, verweerder wegens verstrekken van onjuiste gegevens het verblijfsrecht van eiser mocht intrekken en hiervoor geen strafrechtelijke veroordeling nodig is en overweegt hiertoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie onder meer de uitspraken ECLI:NL:RVS: 2004: BA3398 en ECLI:NL:RVS:2012: BW4295) ligt het, indien sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat zich de daarin vermelde intrekkingsgrond voordoet. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, dan is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen. Uit genoemde uitspraak van 16 december 2004 blijkt voorts dat voormeld toetsingskader inhoudt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en derhalve niet dat onomstotelijk dient vast te staan dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens. In het licht van deze jurisprudentie, die analoog geldt ingeval van artikel 8.25 Vb, kan dan ook niet worden volgehouden dat eerst een oordeel van de strafrechter nodig zou zijn alvorens verweerder zou mogen concluderen tot het verstrekken van onjuiste gegevens. Verweerder heeft hierin een eigen zelfstandige rol. Bovendien heeft verweerder als bestuursorgaan geen enkele zeggenschap over een eventuele strafrechtelijke vervolging van eiser en kan verweerder op dit punt enkel en alleen overgaan tot het doen van een aangifte, hetgeen hier ook is gedaan.
5.2
Voor zover eiser erop heeft gewezen dat de richtsnoeren bindend zijn en dat hierin ten aanzien van fraude wel wordt gesproken over een strafrechtelijke veroordeling, overweegt de rechtbank dat dit standpunt onjuist is en dat de richtsnoeren veeleer een handvat bieden bij de interpretatie van bepalingen in de richtlijn. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2011 (ECLI:NL:RVS:2011: BV3584). Daarnaast geeft eisers stelling blijk van een beperkte uitleg van de richtsnoeren daar waar hij alleen spreekt van fraude, terwijl de richtsnoeren ook zien op de situatie van misbruik en schijnhuwelijk/relatie en de richtsnoeren geenszins tot doel hebben het recht van de lidstaten de uit de richtlijn voortvloeiende rechten te beperken ingeval van misbruik van het gemeenschapsrecht. Wel wordt in de richtsnoeren aangegeven - zoals hiervoor al opgenomen - dat de bewijslast in dat geval op verweerder rust.
6.
Vervolgens dient dan de vraag te worden beantwoord of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het aan eiser afgegeven verblijfsdocument door het verstrekken van onjuiste gegevens is verkregen.
6.1
Bij de aanvraag van 18 augustus 2008 heeft eiser onder meer een samenlevingscontract overgelegd dat zou zijn verleden voor [naam 2]. Bij brief van 15 februari 2011 heeft deze notaris verweerder bericht dat hij op de hoogte is dat er vervalste samenlevingscontracten in omloop zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van zijn naam. [naam 2] heeft in de brief een aantal kenmerken en eigenschappen opgenomen op grond waarvan vastgesteld kan worden of de samenlevingsovereenkomst voor hem is verleden of dat het om een falsificatie gaat. Op grond van een aantal bevindingen is hij tot de conclusie gekomen dat het door eiser overgelegde exemplaar een falsificatie betrof. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen uitgaan van de juistheid van de bevindingen van voornoemde notaris. Eiser heeft niet gesteld noch is de rechtbank gebleken dat aan deze bevindingen zou moeten worden getwijfeld.
Verweerder heeft vervolgens een voornemen uitgebracht eisers verblijfsrecht te beëindigen. Verzoeker heeft daarop in de zienswijze slechts volstaan met de opmerking dat eiser niet op de hoogte is van het onjuiste samenlevingscontract en aldus niet wist dat er sprake was van bedrog.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat voor toepassing van artikel 8.25 Vb niet vereist is dat eiser hiervan op de hoogte was, nog daargelaten dat eiser deze stelling op geen enkele wijze nader heeft aangeduid of onderbouwd.
7.
Gezien het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde van zijn aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Los hiervan, heeft verweerder de verdere gegevens welke door eiser waren overgelegd en na het voornemen zijn overgelegd in de besluitvorming tot verblijfsbeëindiging betrokken. Daarbij heeft verweerder overwogen dat deze stukken onvoldoende aanknopingspunten boden om aan te nemen dat eiser en referente een gemeenschappelijke huishouding voeren en een duurzame relatie zouden onderhouden. Nu in de beroepsgronden op dit punt niets is aangevoerd, brengt dit met zich mee dat verweerder op juiste gronden eisers verblijfsrecht heeft beëindigd.
8.
Ten slotte is de rechtbank is van oordeel dat in het licht van hetgeen is aangevoerd sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar op grond waarvan verweerder kon afzien van het horen. Voor zover eiser heeft gewezen op zijn belangen die zijn gemoeid bij de beslissing van verweerder zijn verblijfsrecht te beëindigen, heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld eerst een zienswijze in te dienen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
11.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12.
Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Sassenburg, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel