Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2013 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Visumcode kan een lidstaat ermee instemmen een andere lidstaat die op grond van artikel 5 bevoegd is, te vertegenwoordigen voor het onderzoeken van aanvragen voor en de afgifte van visa namens die lidstaat. In het tweede lid is opgenomen dat indien het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat voornemens is een visum te weigeren, de aanvraag dient te worden doorgezonden aan de bevoegde autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat, die er vervolgens een definitieve beslissing over nemen.
Het vierde lid van artikel 8 van de Visumcode luidt, voor zover van belang,:
“de vertegenwoordigende lidstaat en de vertegenwoordigde lidstaat sluiten een bilaterale regeling die de volgende elementen bevat:
(…)
d) in afwijking van lid 2 kan het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat in de bilaterale regeling worden gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, te weigeren een visum af te geven.”.
In artikel 32, derde lid, van de Visumcode is bepaald dat aanvragers aan wie een visum is geweigerd, beroep kunnen instellen tegen de lidstaat die de definitieve beslissing over de aanvraag heeft genomen. De nationale wetgeving van die lidstaat is op het beroep van toepassing.
5.1. Uit de Visumcode, met name uit – in Titel VI “Slotbepalingen” opgenomen – artikel 53 ervan, blijkt niet dat het niet melden van de vertegenwoordigingsregeling bij de Europese Commissie gevolgen heeft voor de geldigheid ervan. Dit blijkt ook overigens niet uit de Visumcode. Alleen daarom al leidt deze beroepsgrond niet tot het door eiseres gewenste resultaat.
6.1. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8, vierde lid, sub d, van de Visumcode de mogelijkheid biedt om de bevoegdheid tot het beslissen op visumaanvragen volledig over te dragen aan een andere lidstaat. In de hiervoor bedoelde bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Het Franse consulaat is in de bilaterale overeenkomst immers gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, de visumaanvraag zelf af te wijzen. Dat blijkt uit de “Note Verbale” van 19 april 2010 en die van 29 december 2010. Gelet op het vorenstaande kan eiseres niet in haar stelling worden gevolgd dat in dit geval sprake zou zijn van mandaat. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid om op in Nigeria ingediende visumaanvragen te beslissen is gedelegeerd aan het Franse consulaat. Op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode brengt dit met zich dat de Franse autoriteiten bevoegd zijn om te beslissen op het bezwaar van eiseres. Verweerder heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om op het bezwaar van eiseres te beslissen.
7.1. Dit betoog faalt. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat eiseres de afwijzing van haar visumaanvraag niet kan aanvechten in Nederland. Zij kan alleen rechtsmiddelen aanwenden in Frankrijk. Dat brengt met zich dat zij haar kritiek op de rechtsbescherming desgewenst in de procedure in Frankrijk aan de orde kan stellen. De Nederlandse rechter is niet bevoegd hierover te oordelen.
Beslissing
mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2013.