ECLI:NL:RBDHA:2013:15324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
AWB 13/17665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en delegatie bij visumaanvragen: rol van het Franse consulaat in Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag door het Franse consulaat te Lagos, Nigeria. Eiseres had op 21 februari 2013 een aanvraag ingediend voor een kort verblijf visum voor Nederland, maar het Franse consulaat heeft deze aanvraag negatief beoordeeld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de minister van Buitenlandse Zaken, die zich op 14 juni 2013 onbevoegd verklaarde om op het bezwaar te beslissen, omdat de Franse autoriteiten de beslissing op de visumaanvraag hadden genomen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om visumaanvragen in Nigeria te behandelen is gedelegeerd aan het Franse consulaat op basis van een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk. De rechtbank oordeelt dat de Visumcode de mogelijkheid biedt om deze bevoegdheid volledig over te dragen aan een andere lidstaat, en dat het Franse consulaat in dit geval bevoegd was om de visumaanvraag af te wijzen. Eiseres kan haar bezwaar niet in Nederland aanvechten, maar moet dit in Frankrijk doen, waar zij ook rechtsmiddelen kan aanwenden.

Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in Frankrijk geen gefinancierde rechtsbijstand heeft en dat de procedure daar hoge kosten met zich meebrengt. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om te oordelen over de rechtsbescherming in Frankrijk. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiseres om prejudiciële vragen te stellen afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de regeling in de Visumcode. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/17665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2013 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Larbi-Ostendorf).

Procesverloop

Op 21 februari 2013 heeft het Franse consulaat te Lagos, Nigeria, negatief beslist op de visumaanvraag van eiseres voor Nederland.
Hiertegen is op 13 maart 2013 bij (de Visadienst van) verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder zich onbevoegd verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf voor Nederland. Deze aanvraag is ingediend bij het Franse consulaat te Lagos, Nigeria. Zoals al is vermeld, heeft het Franse consulaat negatief beslist op deze visumaanvraag.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich onbevoegd verklaard, omdat de Franse autoriteiten op de visumaanvraag hebben beslist en er om die reden geen sprake is van een besluit van een Nederlands bestuursorgaan. De bevoegdheidsoverdracht om in deze te beslissen berust op artikel 8, vierde lid, sub d, en artikel 32, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode). De machtiging tot visumvertegenwoordiging is neergelegd in een bilaterale overeenkomst, bij “Note Verbale”, waarin ook de bevoegdheidsverdeling is opgenomen, inclusief de toepasselijke materiële en processuele regelgeving, aldus het bestreden besluit.
3.
In artikel 5, eerste lid, van de Visumcode is bepaald dat de lidstaat, die bevoegd is voor het onderzoeken van en het nemen van een beslissing over een aanvraag voor een eenvormig visum de lidstaat is op het grondgebied waarvan de enige bestemming van het bezoek is gelegen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Visumcode kan een lidstaat ermee instemmen een andere lidstaat die op grond van artikel 5 bevoegd is, te vertegenwoordigen voor het onderzoeken van aanvragen voor en de afgifte van visa namens die lidstaat. In het tweede lid is opgenomen dat indien het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat voornemens is een visum te weigeren, de aanvraag dient te worden doorgezonden aan de bevoegde autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat, die er vervolgens een definitieve beslissing over nemen.
Het vierde lid van artikel 8 van de Visumcode luidt, voor zover van belang,:
“de vertegenwoordigende lidstaat en de vertegenwoordigde lidstaat sluiten een bilaterale regeling die de volgende elementen bevat:
(…)
d) in afwijking van lid 2 kan het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat in de bilaterale regeling worden gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, te weigeren een visum af te geven.”.
In artikel 32, derde lid, van de Visumcode is bepaald dat aanvragers aan wie een visum is geweigerd, beroep kunnen instellen tegen de lidstaat die de definitieve beslissing over de aanvraag heeft genomen. De nationale wetgeving van die lidstaat is op het beroep van toepassing.
4.
Uit een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk blijkt dat de Nederlandse autoriteiten het Franse consulaat te Lagos hebben gemachtigd om beslissingen te nemen op visumaanvragen in Nigeria. De machtiging tot visumvertegenwoordiging is neergelegd in de “Note Verbale” van 19 april 2010 en die van 29 december 2010, waarin ook de bevoegdheidsverdeling is opgenomen, inclusief de toepasselijke materiële en processuele regelgeving.
5.
Eiseres voert aan dat niet duidelijk is of de Europese Commissie, conform artikel 8, zeven lid, van de Visumcode, in kennis is gesteld van de hier aan de orde zijnde vertegenwoordigingsregeling.
5.1. Uit de Visumcode, met name uit – in Titel VI “Slotbepalingen” opgenomen – artikel 53 ervan, blijkt niet dat het niet melden van de vertegenwoordigingsregeling bij de Europese Commissie gevolgen heeft voor de geldigheid ervan. Dit blijkt ook overigens niet uit de Visumcode. Alleen daarom al leidt deze beroepsgrond niet tot het door eiseres gewenste resultaat.
6.
Eiseres voert aan dat niet duidelijk is uit welke vorm de vertegenwoordiging bestaat. Bij mandaatverlening blijft verweerder verantwoordelijk. Verweerder had zich daarom volgens eiseres niet onbevoegd mogen verklaren om op haar bezwaar te beslissen.
6.1. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8, vierde lid, sub d, van de Visumcode de mogelijkheid biedt om de bevoegdheid tot het beslissen op visumaanvragen volledig over te dragen aan een andere lidstaat. In de hiervoor bedoelde bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Het Franse consulaat is in de bilaterale overeenkomst immers gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, de visumaanvraag zelf af te wijzen. Dat blijkt uit de “Note Verbale” van 19 april 2010 en die van 29 december 2010. Gelet op het vorenstaande kan eiseres niet in haar stelling worden gevolgd dat in dit geval sprake zou zijn van mandaat. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid om op in Nigeria ingediende visumaanvragen te beslissen is gedelegeerd aan het Franse consulaat. Op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode brengt dit met zich dat de Franse autoriteiten bevoegd zijn om te beslissen op het bezwaar van eiseres. Verweerder heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om op het bezwaar van eiseres te beslissen.
7.
Eiseres voert verder aan dat zij ook in Frankrijk rechtsmiddelen heeft aangewend, dat zij in Frankrijk geen gefinancierde rechtsbijstand heeft en dat aan die procedure hoge kosten verbonden zijn. Daarnaast uit eiseres haar ongenoegen over de procedure aldaar. Verder beroept eiseres zich op algemene beginselen van het Unierecht en op bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In dit verband verwijst eiseres naar het effectiviteitbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, de eis van een doeltreffende voorziening in rechte en het ontbreken van gefinancierde rechtsbijstand.
7.1. Dit betoog faalt. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat eiseres de afwijzing van haar visumaanvraag niet kan aanvechten in Nederland. Zij kan alleen rechtsmiddelen aanwenden in Frankrijk. Dat brengt met zich dat zij haar kritiek op de rechtsbescherming desgewenst in de procedure in Frankrijk aan de orde kan stellen. De Nederlandse rechter is niet bevoegd hierover te oordelen.
8.
Het betoog van eiseres dat verweerder bepaalde stukken had moeten doorzenden naar de Franse autoriteiten, heeft betrekking op (het nalaten van) een feitelijke handeling door verweerder. Dit betoog is niet gericht tegen het bestreden besluit en valt daarom buiten de omvang van het geding.
9.
Eiseres verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen te stellen in deze zaak. De rechtbank honoreert dit verzoek niet. Naar het oordeel van de rechtbank is, voor zover hier van belang, sprake van een duidelijke regeling in de Visumcode omtrent de vertegenwoordiging. Er is geen sprake van tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel. Voor het stellen van prejudiciële vragen bestaat dan ook geen aanleiding.
10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld