ECLI:NL:RBDHA:2013:15179
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zich in vreemdelingenbewaring bevindt, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting naar Mogadishu op 5 november 2013. Hij stelt dat er geen effectief rechtsmiddel openstaat om zijn beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan de rechter voor te leggen, vanwege een inreisverbod van 10 jaar. De voorzieningenrechter overweegt dat het inreisverbod niet uitsluit dat de verblijfsaanspraken van verzoeker op grond van artikel 8 EVRM ter toetsing aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de vraag of de vreemdeling voldoet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning aan de orde kan worden gesteld in het kader van de toetsing van het inreisverbod.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de uitzetting in strijd is met zijn gezins- en privéleven, aangezien hij al twintig jaar in Nederland verblijft en zijn familie hier woont. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 8 EVRM zich tegen de uitzetting verzet. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker meerderjarig is en dat er geen bijzondere emotionele banden zijn aangetoond met zijn familieleden in Nederland. Bovendien is de voorzieningenrechter van mening dat de openbare orde belangen van de staat zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker. Verzoeker is in 2004 ongewenst verklaard en heeft een inreisverbod van 10 jaar gekregen vanwege zijn criminele antecedenten.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de uitzetting niet kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder dient uit te vallen, gezien de criminele achtergrond van verzoeker en het feit dat hij ongewenst is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 november 2013 en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.