ECLI:NL:RBDHA:2013:15154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_8044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op verlof en ontslag wegens ongeschiktheid tot arbeid door ziekte bij politieambtenaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2013, staat de korting op verlof en het ontslag van een politieambtenaar centraal. Eiseres, werkzaam bij het politiekorps Haaglanden, was sinds 11 april 2008 wegens ziekte uitgevallen. In verband met haar langdurige ziekte werd haar op 23 maart 2010 meegedeeld dat er een korting van 106,7 uren verlof zou worden toegepast. Eiseres diende hiertegen bezwaar in, maar het verzoek werd deels gegrond verklaard, waarbij haar nog 60,2 verlofuren werden uitbetaald. Echter, het bezwaar tegen haar ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een beroepsziekte, zoals gedefinieerd in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De Centrale Raad van Beroep had eerder geoordeeld dat de psychische klachten van eiseres niet in overwegende mate werkgerelateerd waren. Eiseres stelde dat haar ziekte en het falen van haar re-integratie volledig te wijten waren aan de opstelling van de korpschef, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de korpschef voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat het ontslag op basis van artikel 94 van het Barp rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/8044

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de korpschef van Politie, als rechtsopvolger van de korpsbeheerder van het Politiekorps Haaglanden, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2010 (besluit 1), uitgereikt aan eiseres op 10 mei 2010, is aan eiseres medegedeeld dat in verband met langdurige ziekte van eiseres, op grond van artikel 19, vijfde lid, sub a, onder 3º van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), over de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 een korting van 106,7 uren verlof wordt toegepast op het toegekende jaarverlof over 2009.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 mei 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 30 juni 2010 (besluit 2) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Barp per 1 september 2011 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is op 7 november 2011 omtrent beide bezwaren gehoord door de Bezwarenadvies-commissie rechtspositionele besluiten (de commissie).
Op 12 december 2011 heeft deze commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, het bezwaarschrift van eiseres gericht tegen besluit 1 (deels) gegrond verklaard en bepaald dat aan eiseres nog 60,2 verlofuren worden uitbetaald en het bezwaarschrift gericht ten besluit 2 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 augustus 2012, ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2012 en van gronden voorzien bij brief van 18 oktober 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 20 september 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2
De rechtbank staat voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
3.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.2
Eiseres is sinds 1 september 1999 als ambtenaar aangesteld bij het politiekorps Haaglanden. Zij was laatstelijk werkzaam bij bureau [bureau]. Sinds 11 april 2008 is eiseres wegens ziekte uitgevallen.
3.3
Op 5 juni 2008 heeft de bedrijfsarts in het kader van het re-integratietraject van eiseres een probleemanalyse opgesteld.
3.4
Op 24 juni 2008 is ten behoeve van het re-integratietraject een plan van aanpak opgesteld. Dit plan is bijgesteld op 22 september 2008, 4 november 2008, 5 januari 2009, 9 februari 2009, 12 mei 2009, 10 september 2009, 15 december 2009 en 10 mei 2010.
3.5
Op 15 december 2009 heeft eiseres bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij besluit van 23 maart 2010 is aan eiseres ingaande 28 april 2010, een loongerelateerde uitkering toegekend ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.6
Op 18 maart 2010 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV, de heer H. Vink, een rapportage uitgebracht ter beoordeling van het re-integratieverslag van eiseres waarin hij tot de conclusie komt dat de re-integratie-inspanningen van verweerder voldoende zijn geweest.
4.1
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, voor zover van belang, het standpunt ingenomen dat terecht is gekort op het verlof over 2009, nu geen sprake is van een beroepsziekte. Gelet op het arrest Schultz-Hoff/Stringer had eiseres echter nog aanspraak op 60,2 uur verlof over 2009. Verweerder heeft het bezwaar op dat punt gegrond verklaard en bepaald dat aan eiseres nog 60,2 uur verlof uit 2009 zal worden uitbetaald. Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen het ontslag ongegrond verklaard. Daartoe is verwezen naar het advies van de commissie. In dit advies heeft de commissie zich op het standpunt gesteld dat de psychische klachten van eiseres niet in overwegende mate veroorzaakt zijn door het werk en /of de werkomstandigheden. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de commissie voldoende re-integratie-inspanningen verricht en is voldaan aan de vereisten die gelden voor een ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid in verband met ziekte.
4.2
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het verlof ten onrechte is gekort en dat zij ten onrechte is ontslagen omdat zij ziek is geworden als gevolg van omstandigheden op het werk. Verweerder heeft uit de rapportages van PsyQ en Scelta ten onrechte afgeleid dat de psychische problemen van eiseres zijn voortgekomen uit haar privésituatie en niet werkgerelateerd zijn. Uit de overvloed aan medische informatie over eiseres valt duidelijk op te maken dat er een relatie bestaat tussen haar ziekte en de werkomstandigheden. Eiseres stelt dat op zeer onzorgvuldige en onprofessionele wijze onjuiste en kwetsende informatie over haar is opgenomen in een MEP-dossier. Voorts zijn de persoonlijke gegevens van eiseres op onnodige en onzorgvuldige wijze op de werkvloer verspreid. Verweerder is in de bestreden beschikking onvoldoende ingegaan op de omstandigheid dat memo’s met betrekking tot het huiselijk geweld en haar familie via het systeem Genesys door meer dan 5000 mensen raadpleegbaar zijn. Ook heeft het MEP-dossier ten onrechte op de MEP-schijf gestaan en is het hierdoor voor de betreffende collega’s raadpleegbaar geweest. Voorts lag een uitgeprint exemplaar van het MEP-dossier in een kast op de afdeling. Subsidiair is eiseres van oordeel dat verweerder, gelet de op rol die hij heeft gespeeld bij de ziekte van eiseres, haar niet had mogen ontslaan zonder een ontslagvergoeding toe te kennen. Door de wijze waarop verweerder heeft gehandeld werd het bestaande arbeidsconflict door verweerder onderhouden en is door verweerder actief bijgedragen aan de ziekte van eiseres. Het lag binnen de invloedsfeer van verweerder om de ontstane situatie te herstellen door vernietiging of correctie van het MEP-dossier. Het voorstel aan eiseres om zelf een toevoeging te doen aan het dossier kan geen effectief herstel worden genoemd. Voorts is door verweerder onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbare gemoedstoestand van eiseres. Hiernaast is het aanvullend bezwaarschrift van 14 december 2011 ten onrechte niet doorgezonden aan de commissie.
4.3
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5
De rechtbank volgt de stelling van de gemachtigde van eiseres dat het aanvullende bezwaarschrift van 14 december 2011 ten onrechte niet is doorgestuurd aan de commissie niet. Het advies van de commissie dateert van 12 december 2011 en het aanvullend bezwaarschrift is derhalve pas na de totstandkoming van dat advies ingediend.
6
Verlofkorting
6.1
In artikel 1, eerste lid, onder y, van het Barp is als beroepsziekte omschreven: een ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
6.2
In artikel 19, vierde lid, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in het geheel geen dienst verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, geen aanspraak op vakantie heeft.
Het vijfde lid van genoemd artikel bepaalt dat het vierde lid niet van toepassing is indien:
a. geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht wegens:
(…)
3º niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte, gedurende de periode van de eerste 26 weken waarin geen dienst wordt verricht, dan wel 52 weken in geval van ziekte als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte (…).
6.3
Het beroep spitst zich toe op de vraag of sprake is van een beroepsziekte als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van het Barp.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 februari 2013 (nrs. 10/4632 AW 10/4672 AW en 11/4333 AW). De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat ten aanzien van eiseres geen sprake is van een beroepsziekte als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, jo artikel 1 van het Barp.
6.5
Eiseres heeft haar stelling dat in de onderhavige procedure stukken zijn overlegd die niet in de eerdere procedure die tot de uitspraak van de Raad heeft geleid zijn betrokken en die tot een ander oordeel dienen te leiden niet onderbouwd. De enkele verwijzing naar een e-mailbericht waaruit blijkt dat [B] zou hebben verklaard dat de [C] in het politiedossier van eiseres ten onrechte een psychische diagnose over eiseres heeft gesteld volstaat hiertoe niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals door de Raad reeds in eerdergenoemde uitspraak is geoordeeld, de omstandigheid dat er een aantal feitelijke onjuistheden zijn opgenomen in het dossier niet maken dat de korpschef onzorgvuldig met de gegevens van eiseres is omgegaan.
6.6
Verweerder heeft gelet op het voorgaande op goede gronden besloten tot korting van het verlof van eiseres.
7
Ontslag
7.1
Ingevolge artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Barp, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Ingevolge het derde lid, van deze bepaling kan een dergelijk ontslag slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
Het zevende lid van deze bepaling luidt als volgt:
“Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, en het vierde lid, onderdelen a en b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een daartoe door de uitvoeringsinstelling, die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.”
7.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres zich op 11 april 2008 heeft ziek gemeld met klachten van psychische aard. Voorts is niet in geschil dat eiseres vanwege haar klachten na die datum gedurende een ononderbroken periode van meer dan twee jaar ongeschikt is gebleven om haar functie uit te oefenen. Na die periode is eiseres ingaande 28 april 2010 een WGA-uitkering toegekend naar volledige arbeidsongeschiktheid.
7.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat ingevolge het zevende lid van artikel 94 van het Barp de besluitvorming op grond van de WIA moet worden meegenomen in de beoordeling van de vraag of bij eiseres herstel van haar ziekte viel te verwachten binnen een periode van zes maanden na de hiervoor genoemde periode van twee jaar. In het besluit tot toekenning van de WGA-uitkering staat vermeld dat eiseres op dit moment niet kan werken maar wel kans heeft op herstel. Er worden van haar geen re-integratieactiviteiten verwacht. Voorts heeft het UWV op 18 maart 2010 aan verweerder gemeld dat er geen passende mogelijkheden (te maken) zijn tot werkhervatting bij verweerder binnen 26 weken. De rechtbank acht hiermee voldoende tot uitdrukking gebracht dat de verzekerings-geneeskundige van oordeel is dat er op 28 april 2010 geen zicht was op een geslaagde re-integratie binnen zes maanden, als bedoeld in artikel 94, derde lid, aanhef en onder b, van het Barp. De rechtbank begrijpt uit hetgeen namens eiseres ter zitting is aangevoerd dat door eiseres ook niet wordt betwist dat op 28 april 2008 het herstel niet binnen een periode van zes maanden was te verwachten, maar dat eiseres van oordeel is dat (het voortduren van) haar ziekte en het stuklopen van haar re-integratie geheel te wijten is aan de opstelling van verweerder.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de zich in het dossier bevindende rapportages van PsyQ over de psychische gesteldheid van eiseres en de behandeling van haar klachten alsmede de rapportage expertiseonderzoek Scelta van 11 december 2008 het beeld naar voren dat eiseres na de geboorte van haar jongste kind in [maand] 2006 depressieve klachten heeft ontwikkeld, terwijl verder sprake was van onderliggende PTSS-klachten ten gevolge van het geweld in haar huwelijk. Deze laatste klachten zijn getriggerd, toen eiseres medio 2007 stress en gevoelens van onveiligheid in de werksituatie ging ervaren als gevolg van de gestelde privacyschending. De PTSS wordt genoemd als hoofddiagnose, terwijl daarnaast sprake is van een depressieve stoornis en migraine. Uit de rapportages van beide instellingen komt naar voren dat de PTSS-klachten van eiseres al langer bestonden en niet in overwegende mate zijn veroorzaakt door het werk en/of de werkomstandigheden van eiseres. De omstandigheid dat de psychische klachten van eiseres zijn verergerd na haar werkhervatting in juni 2007 leidt niet tot een ander oordeel nu niet aannemelijk is geworden dat dit aan verweerder kan worden toegerekend. De rechtbank verwijst hierbij naar eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 14 februari 2013. In die uitspraak heeft de Raad onder meer overwogen dat niet is gebleken dat de korpschef onzorgvuldig met de persoonsgegevens van eiseres is omgegaan en dat eiseres niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de korpschef in ernstige mate te kort geschoten is in de zorg voor haar privacy. Daaraan kan niet afdoen dat haar dossier, zoals eiseres heeft gesteld, een aantal feitelijke onjuistheden bevat. Voorts heeft verweerder niet hoeven afwijken van de in de Wet politiegegevens voorziene procedure om onjuistheden in het dossier te corrigeren. Eiseres heeft in de onderhavige procedure geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
7.5
Gelet op het vorenstaande staat thans nog slechts ter beoordeling of is voldaan aan de eisen van artikel 94, derde lid, aanhef en onder c, van het Barp.
7.6
De rechtbank merkt in dit verband allereerst op dat mede gezien de ingrijpende gevolgen die een ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid voor de betrokkene met zich brengt, de bepaling met betrekking tot het uitvoeren van een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek door het desbetreffende bestuursorgaan nauwgezet in acht dient te worden genomen. Dit is ingevolge de jurisprudentie van de Raad (zie de uitspraak van
25 februari 2004, LJN: AO4631) slechts anders indien een dergelijk onderzoek bij voorbaat zinloos zou zijn.
7.7
Uit rechtsoverweging 3.4 komt naar voren dat verweerder een re-integratieplan heeft opgesteld en dit plan na bespreking met eiseres acht keer heeft bijgesteld. Uit de naar aanleiding hiervan opgemaakte re-integratieverslagen komt naar voren dat eiseres voor de re-integratie steeds als voorwaarde heeft gesteld dat het over haar opgemaakte politiedossier door verweerder vernietigd dan wel aangepast dient te worden. Ook nadat verweerder haar te kennen had gegeven niet aan deze voorwaarde te kunnen voldoen en eiseres heeft gewezen op andere mogelijkheden om het dossier aan te passen persisteerde eiseres bij eerdergenoemde voorwaarde. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder verdere re-integratiepogingen achterwege heeft kunnen laten wegens de bij voorbaat vaststaande zinledigheid daarvan.
7.8
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om tot korting van het verlof en ontslagverlening op grond van respectievelijk artikel 19 en artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Barp over te gaan. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot korting van het verlof en ontslagverlening (zonder daarbij aan eiseres een financiële compensatie toe te kennen) gebruik heeft kunnen maken.
8
Het beroep is derhalve ongegrond.
9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T. Paulides, voorzitter, mr. B. Meijer en mr. Th.L. Bellekom, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.