In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De minderjarige, geboren in 1999, verblijft feitelijk in een studiehuis en is kind van de moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, het verweerschrift van de moeder en de bijlagen, waaronder een verklaring van de gemeente en een aanmeldingsformulier van de minderjarige bij de school.
De kinderrechter heeft eerder, op 4 december 2012, de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 14 november 2013 en op 18 maart 2013 een machtiging verleend voor uit huis plaatsing. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is gedaan omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige in de thuissituatie en op school. De moeder heeft verweer gevoerd en aangegeven dat het beter gaat met de minderjarige, die nu op een internaat verblijft en huiswerk- en studiebegeleiding krijgt.
Na beoordeling van de situatie concludeert de kinderrechter dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. De minderjarige is niet meer in Turkije, maar staat ingeschreven in Nederland en heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt. De kinderrechter wijst daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. De beschikking is gegeven door mr. E.C. Koekman en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.