ECLI:NL:RBDHA:2013:14978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_5223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Sociaal Plan LUMC en de hardheidsclausule in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, werkzaam als Verpleegkundig Consulent bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), en de raad van bestuur van het LUMC. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de werkgever die haar geen recht op vertrekpremie en andere vergoedingen toekennen op basis van het Sociaal Plan LUMC. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Sociaal Plan niet op eiseres van toepassing is, omdat de reorganisatie die tot haar ontslag leidde, niet binnen het LUMC plaatsvond. Eiseres had eerder een ontslagverzoek ingediend, maar dit werd ingetrokken, waardoor haar dienstverband voortduurde. De rechtbank oordeelt dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen andere medewerkers zijn die door het vertrek van eiseres hun dienstverband kunnen voortzetten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor zover het gaat om de hardheidsclausule, omdat de werkgever niet adequaat op dit punt heeft gereageerd. De rechtbank vernietigt het besluit van de werkgever en verplicht deze om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.A.J. van Riel),
en
de raad van bestuur van het Leids Universitair Medisch centrum (LUMC), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2011 heeft verweerder het dienstverband met eiseres eervol beëindigd per 16 november 2011.
Bij brief van 24 november 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2011.
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het Sociaal Plan LUMC niet op haar van toepassing is en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie, de proportionele ambtsjubileumgratificatie en toepassing van de hardheidsclausule. Ten overvloede is medegedeeld dat als het Sociaal Plan wel op eiseres van toepassing zou zijn, zij niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie omdat zij reeds gebruik maakt van een andere vertrekstimulerende maatregel uit het Sociaal Beleidskader (SBK) LUMC of Sociaal Plan, te weten de toegekende loonsuppletie.
Bij brief van 17 april 2012 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie als bedoeld in artikel 3.6 van het SBK LUMC.
Bij brief van 22 maart 2012 heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Rechtspositionele Bezwaren (de commissie) de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 8 november 2011, 9 maart 2012 en 19 maart 2012 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2012.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 6 juni 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Overwegingen

1.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Eiseres was aangesteld bij het LUMC als Verpleegkundig Consulent. Zij heeft in het LUMC een tweetal functies vervuld, te weten een functie voor 5 uur per week bij de afdeling [afdeling] van [divisie 1] en een functie voor 21 uur per week bij [divisie 2]. Vanuit laatstgenoemde functie is eiseres gedurende een (groot) aantal jaren gedetacheerd geweest bij het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)/Integraal Kankercentrum West (IKW).
1.3 Bij besluit van 28 juli 2011 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 augustus 2011 tot uiterlijk 1 augustus 2012 de herplaatsingsstatus verleend wegens opheffing van haar functie van Verpleegkundig Consulent, gedetacheerd werkzaam bij het IKW. Reden hiervan is de beëindiging van de detachering van eiseres vanuit haar functie van Verpleegkundig Consulent bij het IKW per 1 januari 2012 door reorganisatie bij het IKW en vanwege het feit dat men eiseres binnen de nieuwe organisatie aldaar geen passende functie heeft kunnen aanbieden. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat de grondslag voor deze herplaatsing wordt gevormd door artikel 12.8, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst - Academische Ziekenhuizen (CAO-AZ) en het Sociaal Beleidskader (SBK) van het LUMC. Onderzocht wordt of eiseres gedurende de herplaatsingstermijn binnen het gezagsbereik van het LUMC passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien dit niet mogelijk blijkt, kan ontslag op grond van opheffing van haar betrekking aan de orde komen.
1.4 Bij brief van 12 september 2011 heeft eiseres verweerder, in verband met een andere baan elders, verzocht om ontslag per 24 oktober 2011 voor het dienstverband van 21 uur per week. Voorts heeft eiseres verzocht om een reactie over de afwikkeling conform het SBK.
Bij e-mailbericht van 19 september 2011 is van de zijde van verweerder medegedeeld dat het ontslag in beginsel plaats kan vinden per 1 november 2011. Voor zover in het SBK wordt gesproken over een vertrekpremie bij vrijwillig ontslag, wordt medegedeeld dat de daaraan gekoppelde eis ‘waardoor een of meer andere medewerkers hun dienstverband met het LUMC kunnen voortzetten’ bij eiseres niet aan de orde is. Omdat onduidelijk is wat de mogelijkheden zijn via het Sociaal Plan van het IKW en de betreffende medewerker van het IKW die hierop een antwoord kan geven afwezig is, zal het ontslag nog even worden aangehouden.
Op 19 september 2011 is een arbeidsovereenkomst opgemaakt in verband met indiensttreding van eiseres met ingang van 24 oktober 2011 bij de Stichting Medisch Centrum Haaglanden, in de functie van kwaliteitsfunctionaris ten behoeve van het RC-West op de locatie MCH-Westeinde voor gemiddeld 18 uur per week.
Eiseres heeft verweerder bij e-mailbericht van 26 september 2011 medegedeeld dat, indien het ontslag niet conform het SBK wordt afgewikkeld, zij haar ontslagverzoek intrekt. In dat geval blijft zij in dienst bij het LUMC en zal er een andere oplossing gevonden moeten worden.
Bij e-mailbericht van 27 september 2011 heeft verweerder gereageerd op het e-mailbericht van eiseres van 26 september 2011, waarbij is medegedeeld dat onduidelijk is wat eiseres bedoelde. Het SBK werd wel toegepast, maar de vrijwillige vertrekregeling is niet van toepassing.
1.5
Bij besluit van 29 september 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar dienstverband op haar verzoek wordt beëindigd per 1 november 2011.
Eiseres heeft bij brief van 10 november 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6
Eiseres heeft bij e-mailbericht en brief van 14 oktober 2011 gereageerd naar aanleiding van de eerdere e-mailcorrespondentie, zoals vermeld onder 1.4. Daarbij is medegedeeld dat eiseres bereid is een ontslagverzoek te doen, mits zij een ontslagvergoeding c.q. billijke vergoeding ontvangt. Mocht verweerder hiertoe niet bereid zijn, dan wenst zij haar dienstverband niet te beëindigen.
Bij e-mailbericht van 21 oktober 2011 is van de zijde van verweerder medegedeeld dat de berichten van eiseres van 14 oktober 2011 vragen oproepen. Verweerder deelt mede dat eiseres vanaf juli 2011 niet meer actief is in haar vroegere functie bij het IKW en dat zij vanaf dat moment vanuit het IKNL vrij van dienst is. In het LUMC heeft eiseres per 1 augustus 2011 de herplaatsingsstatus gekregen, is het herplaatsingsonderzoek gestart en is het SBK LUMC op haar van toepassing verklaard. Eiseres kan aanspraak maken op onderdelen van het SBK die op haar van toepassing zijn. In verband met het ontslagverzoek is het herplaatsingsonderzoek beëindigd. Omdat eiseres haar ontslagverzoek op 26 september 2011 heeft ingetrokken, duurt haar dienstverband met het LUMC voort. Indien eiseres op 24 oktober 2011 daadwerkelijk aanvangt met haar nieuwe functie, dan had zij het bestuur van [divisie 2]van het LUMC vooraf toestemming moeten vragen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. Eiseres wordt verzocht om aan te geven of dit aan de orde is.
Het ontslag van eiseres kan worden opgeschort tot 1 januari 2012, waarbij eiseres tevens toestemming krijgt om alvast aan te vangen met haar nieuwe functie. Mocht deze nieuwe functie een lager salarisniveau hebben dan haar huidige functie, dan is artikel 3.7 van het SBK mogelijk van toepassing. Verzocht wordt om aan te geven of eiseres deze oplossing kan accepteren.
Eiseres heeft verweerder in reactie hierop bij e-mailbericht en brief van 27 oktober 2011 medegedeeld dat zij niet wenst te komen tot een beëindiging van haar dienstverband.
1.7
Bij brief van 4 november 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat, voor zover zij aan het Burgerlijk Wetboek (BW) refereert, zij de ambtelijke status heeft en dat bij ontslag geen ontslagvergoeding wordt gegeven. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat, volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, het aanvaarden van een andere functie gelijk staat aan het indienen van een ontslagverzoek. Dit verzoek wordt bij deze door verweerder ingewilligd. Eiseres zal per 16 november 2011 eervol ontslag worden verleend. Het betreffende besluit zal eiseres binnenkort ontvangen.
Door het ontslagverzoek is het herplaatsingsonderzoek doorkruist. Verzocht wordt om aan te geven of eiseres gebruik wil maken van het aanbod om haar bezoldiging door te betalen tot 1 januari 2012.
Eiseres heeft bij brief van 10 november 2011 gereageerd op de brief van verweerder van 4 november 2011, waarbij zij stelt dat zij aanspraak maakt op de vertrekpremie bij vrijwillig ontslag (artikel 3.6 van het SBK LUMC), de aanvulling op salaris bij aanvaarding van een lager betaalde functie (artikel 3.7 van het SBK LUMC) en de vertrekpremie (artikel 3 van het Sociaal Plan LUMC).
1.8
Bij besluit van 8 november 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat, vanwege de werktijdwijziging van eiseres met ingang van 1 november 2011 tot en met 15 november 2011, de arbeidsduur wordt gewijzigd van gemiddeld 26 uur per week naar gemiddeld 21 uur per week.
Bij wijze van correctiebesluit is voorts medegedeeld dat het ontslagbesluit van 29 september 2011 komt te vervallen en dat het dienstverband van eiseres op haar verzoek wordt beëindigd per 16 november 2011.
Eiseres heeft bij brief van 24 november 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2011, primair voor zover aan het ontslag geen financiële regeling is verbonden en subsidiair tegen het ontslag als zodanig.
1.9
Eiseres heeft bij brief van 5 december 2011 nogmaals verzocht om toekenning van een aanvulling op de bezoldiging ingevolge artikel 3.7 van het SBK.
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft verweerder eiseres over de periode 24 oktober 2011 tot 24 oktober 2015 een aanvulling op haar bezoldiging toegekend op grond van artikel 3.7 van het SBK in verband met het verschil in de oorspronkelijke bezoldiging van eiseres bij het LUMC en de bezoldiging per 24 oktober 2011 bij het MCH.
1.1
Eiseres is op 22 februari 2012 naar aanleiding van haar bezwaar gehoord door de commissie. Tijdens deze hoorzitting is tussen partijen afgesproken dat verweerder een besluit zal nemen op het verzoek van eiseres omtrent de vertrekregeling op grond van het SBK en omtrent de proportionele deeltijdgratificatie.
1.11
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het Sociaal Plan LUMC niet op eiseres van toepassing is en dat eiseres derhalve niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie, de proportionele ambtsjubileumgratificatie en toepassing van de hardheidsclausule. Ten overvloede is medegedeeld dat als het Sociaal Plan wel op eiseres van toepassing zou zijn, zij niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie omdat zij reeds gebruik maakt van een andere vertrekstimulerende maatregel uit het SBK LUMC of Sociaal Plan, te weten de toegekende loonsuppletie.
Eiseres heeft bij brief van 17 april 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor de vertrekpremie als bedoeld in artikel 3.6 van het SBK LUMC.
Eiseres heeft bij brief van 22 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Partijen hebben afgezien van een nadere hoorzitting.
De commissie heeft op 7 mei 2012 van advies gediend.
1.12
Bij het thans bestreden besluit van 14 mei 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 8 november 2011, 9 maart 2012 en 19 maart 2012 ongegrond verklaard.
2
Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit van 14 mei 2012, voor zover daaruit voortvloeit dat zij geen aanspraak heeft op de regelingen die voortvloeien uit het SBK LUMC en het Sociaal Plan LUMC. Eiseres stelt dat zij aanspraak maakt op de vrijwillige vertrekregeling van het SBK (artikel 3.6 van het SBK LUMC), de vrijwillige vertrekregeling van het Sociaal Plan (artikel 3.2 van het Sociaal Plan LUMC) en de proportionele deeltijdgratificatie (artikel 2.4 Sociaal Plan LUMC). Voorts is eiseres ingegaan op haar beroep op de hardheidsclausules van het SBK LUMC en het Sociaal Plan LUMC. Zij verzoekt het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de primaire besluiten van in ieder geval 9 maart 2012 en 19 maart 2012 worden herroepen en dat de uitspraak in de plaats treedt van deze primaire besluiten.
3
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres niet is gericht tegen het bestreden besluit van 14 mei 2012, voor zover hierbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 november 2011 ongegrond is verklaard. Hiermee staat vast dat aan eiseres eervol ontslag is verleend op eigen verzoek.
Vertrekpremie bij vrijwillig ontslag op grond van het SBK LUMC en hardheidsclausule
4.1
Artikel 1.2.5
Werkingssfeervan het SBK LUMC luidt als volgt:
“A. Het SBK LUMC is van toepassing bij een reorganisatie en dat is een verandering in de organisatie van het LUMC, een dienst/afdeling of onderdeel daarvan, die een wijziging tot gevolg heeft in één of meer hoofdbestanddelen van functies, de plaats in de organisatie en/of de rechtspositie van medewerkers. Het SBK LUMC is eveneens van toepassing bij individuele gevallen van opheffing functie of overtolligheid op de medewerkers in vaste dienst.
B. Medewerkers die tijdelijk zijn aangesteld met uitzicht op een vast dienstverband worden voor de toepassing van het SBK LUMC gelijk gesteld aan medewerkers met een aanstelling voor onbepaalde tijd.”
4.2
Paragraaf 3
Extra maatregelen en instrumenten om de gevolgen van een
reorganisatie op te vangenvan het SBK LUMC
Artikel 3.6
Vertrekpremie bij vrijwillig ontslagvan het SBK LUMC - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“A. Een medewerker die te kennen geeft zijn dienstverband vrijwillig te willen beëindigen waardoor een of meer andere medewerkers hun dienstverband met het LUMC kunnen voortzetten, ontvangt een vertrekpremie mits de betrokken medewerker geen gebruik maakt van andere stimulerende maatregelen of aanspraak maakt op een uitkering conform het BWUMC.
B. (…)
C. (…)
D. Deze regeling wordt niet toegepast in combinatie met de regeling in art. 3.9.”
Artikel 3.7
Aanvulling op salaris bij aanvaarding lager betaalde functievan het SBK LUMC luidt als volgt:
“A. De herplaatsingskandidaat die extern een andere functie aanvaardt, dan wel de medewerker die plaats maakt voor een herplaatsingskandidaat, ontvangt, indien de nieuwe functie een lagere bezoldiging incl. vakantietoelage en eindejaarsuitkering salaris oplevert, dan de oorspronkelijke functie, tijdelijk een aanvulling op de nieuwe bezoldiging tot het in de oorspronkelijke functie laatstelijk genoten bezoldiging. Dit alles onverminderd de suppletieregeling BWUMC.
B. In geval de oude en/of de nieuwe functie een deeltijdfunctie is, wordt de aanvulling naar rato van het LUMC dienstverband bepaald.”
4.3
Artikel 3.13
Hardheidsclausulevan het SBK LUMC luidt als volgt:
“Indien regelingen uit dit Sociaal Beleidskader voor een medewerker leiden tot een onbillijke en/of onredelijke situatie, zal in een voor de medewerker gunstige zin van dit Sociaal Beleidskader worden afgeweken. Indien opeenvolgende reorganisaties leiden tot onevenredig nadeel voor de betrokken medewerker wordt door de werkgever een maatwerkoplossing geboden.”
5
Niet in geschil is dat het SBK LUMC op eiseres van toepassing is.
6
Aan eiseres is, zoals vermeld onder rechtsoverweging 3, eervol ontslag verleend op eigen verzoek. Eiseres meent dat, door haar vrijwillig vertrek, een andere medewerker dan wel meerdere medewerkers kan c.q. kunnen worden herplaatst.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft de vertrekpremie uit het SBK LUMC sprake is van een zogenaamde remplaçantenregeling. Er valt niemand aan te wijzen die door het vrijwillige vertrek van eiseres zijn dienstverband met het LUMC kan voortzetten. Dat kan ook niet, want eiseres laat geen functie achter waarop iemand kan worden geplaatst. Onvoldoende is, anders dan eiseres stelt, dat door het vertrek van de betrokkene voor anderen de kans op herplaatsing wordt vergroot. Aan eiseres is bovendien een aanvulling op haar bezoldiging als bedoeld in artikel 3.7 van het SBK LUMC toegekend, wat als een vertrekstimulerende maatregel moet worden beschouwd.
7
De rechtbank overweegt dat eiseres gedurende een groot aantal jaren gedetacheerd is geweest bij het IKNL/IKW. In verband met beëindiging van deze detachering door reorganisatie aldaar en het feit dat men eiseres geen passende functie kon bieden, zou een plaatsing binnen de organisatie van het LUMC weer aan de orde moeten komen. Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake is van een remplaçantenregeling ter zitting toegelicht met het voorbeeld dat door bezuinigingen vier van de zes medewerkers overblijven en twee medewerkers dan herplaatsingskandidaat worden, dat één van de vier overgebleven medewerkers vertrekt en dat hierdoor één herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit niet blijkt van een onderzoek van verweerder en een eventueel daaruit voortvloeiende vergelijking met betrekking tot de vraag of een gedwongen ontslag van een andere medewerker, zoals een herplaatsingskandidaat, kon worden voorkomen met het vrijwillig vertrek van eiseres. Vanwege het feit dat eiseres aanvankelijk een ontslagverzoek had gedaan, is het herplaatsingsonderzoek beëindigd. Niet gebleken is dat in de periode tussen de intrekking van dit ontslagverzoek op
26 september 2011 en 24 oktober 2011, zijnde de datum waarop eiseres het dienstverband met het MCH-Westeinde is aangegaan, het herplaatsingsonderzoek is hervat. Niet inzichtelijk is of eiseres in die periode concreet zicht zou kunnen hebben gehad op passende werkzaamheden. Daarom is het standpunt van verweerder dat er niemand valt aan te wijzen die door het vertrek van eiseres zijn dienstverband kan voortzetten niet onderbouwd. Wat verweerder in dit kader heeft gesteld, kan hier niet aan afdoen. De rechtbank overweegt evenwel dat, voor zover uit een onderzoek en vergelijking had kunnen blijken dat een andere medewerker zijn dienstverband had kunnen voortzetten door het vertrek van eiseres, eiseres desalniettemin geen recht heeft op de vertrekpremie. Eiseres is immers in het genot van een aanvulling op het salaris als bedoeld in artikel 3.7 van het SBK LUMC. Deze aanvulling valt onder paragraaf 3 van het SBK LUMC dat ziet op extra maatregelen om de gevolgen van een reorganisatie op te vangen, wat niet anders kan worden gezien dan als stimulerende maatregel in de zin van artikel 3.6 onder A van het SBK LUMC. Dat in artikel 3.6 van het SBK LUMC alleen expliciet is opgenomen dat de regeling in artikel 3.6 niet wordt toegepast in combinatie met de regeling in artikel 3.9 dat ziet op terugkeergarantie kan hier niet aan afdoen.
8
Eiseres heeft bij brief van 24 november 2011, houdende de gronden van het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2011, al een beroep gedaan op de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 3.13 van het SBK LUMC. Tijdens de hoorzitting op 22 februari 2012 in het kader van het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 november 2011 is eiseres hier nader op ingegaan. Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is gedaan vóór het besluit van verweerder van 19 maart 2012. Eiseres heeft in haar bezwaar van 22 maart 2012 verwezen naar voormeld bezwaar. Uit het advies van de commissie van 7 mei 2012 blijkt dat eiseres en verweerder de commissie hebben laten weten geen behoefte meer te hebben aan een nadere hoorzitting in het kader van het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2012.
Verweerder is, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe van eiseres en het feit dat eiseres ook in bezwaar op dit punt gronden heeft aangevoerd, niet ingegaan op het beroep op de hardheidsclausule in het kader van het SBK LUMC. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder had dienen in te gaan op haar beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres, te meer nu in het geval van eiseres een situatie is ontstaan met opvolgende besluiten en daartegen gerichte procedures die met elkaar verweven zijn. Verweerder heeft de benodigde zorgvuldigheid bij de onderhavige besluitvorming niet in acht genomen door niet in te gaan op het beroep op de hardheidsclausule. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard en het bestreden besluit, voor zover verweerder hierbij het primaire besluit van 19 maart 2012 heeft gehandhaafd, komt op dit punt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal evenwel bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen (gedeelte van het) bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
Eiseres stelt dat toepassing van de hardheidsclausule in de rede zou hebben gelegen.
Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de situatie van eiseres in het kader van het SBK LUMC niet bijzonder wordt geacht en dat eiseres niet tussen wal en schip is gevallen. Daartoe heeft verweerder gesteld zich bereid te hebben verklaard het loon van eiseres door te betalen tot 1 januari 2012. Mocht voor eiseres de onderhavige beroepsprocedure ongunstig uitvallen, dan blijft het aanbod tot die loondoorbetaling staan. Verweerder is ervan uitgegaan dat, nu eiseres werkzaam is geweest bij het IKNL/IKW, die organisatie eiseres is gaan behandelen als ware zij een eigen personeelslid. Het IKNL/IKW heeft met eiseres gesproken over een functie in de nieuwe organisatie, maar eiseres was daarvoor niet geschikt. Vervolgens is het LUMC verder gegaan met het traject waarbij eiseres de herplaatsingsstatus heeft gekregen. Er zijn meer mensen die niet onder de bezuinigingstaakstelling van het LUMC vallen. Het SBK LUMC is wel van toepassing in het geval van eiseres, het Sociaal Plan LUMC niet. Het opheffen van de functie van eiseres is louter het gevolg van het feit dat het IKNL/IKW de detachering heeft opgezegd. Dit had niets te maken met eerdergenoemde bezuinigingstaakstelling, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dat eiseres tijdens de jarenlange detachering bij het IKNL/IKW niet formeel onder die organisatie viel, dat zij daar niet kon worden geplaatst binnen de nieuwe organisatie en dat zij na die detachering evenmin bij het LUMC kon worden geplaatst. Wat verweerder heeft gesteld met betrekking tot diens aanname dat eiseres door het IKNL/IKW als een eigen personeelslid werd beschouwd en dat meer mensen niet onder de bezuinigingstaakstelling van het LUMC vallen is niet onderbouwd. De rechtbank vermag niet in te zien dat de gehele situatie van eiseres vergelijkbaar is met die van andere medewerkers en dat de situatie van eiseres als niet bijzonder kan worden gekwalificeerd. Het aanbod van verweerder om het loon van eiseres door te betalen tot 1 januari 2012 komt bovendien voort uit het aanbod van het IKNL/IKW om naar analogie van hun Sociaal Plan het loon door te betalen. Dit is niet zozeer een eigen aanbod van verweerder. Het komt de rechtbank voor dat eiseres wel tussen wal en schip is komen te vallen en dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan voornoemde omstandigheden.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen (gedeelte van het) bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient in het kader van de hardheidsclausule de omstandigheden van eiseres nader in beschouwing te nemen en een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2012 te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Voorzieningen op grond van het Sociaal Plan LUMC
9
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het Sociaal Plan LUMC op haar van toepassing is, dat zij recht heeft op de proportionele diensttijdgratificatie als bedoeld in artikel 2.4 van het Sociaal Plan LUMC en dat zij recht heeft op de vertrekpremie als bedoeld in artikel 3.2 van het Sociaal Plan LUMC. Voorts heeft zij expliciet een beroep gedaan op de hardheidsclausule die is neergelegd in artikel 7 van het Sociaal Plan LUMC.
10
In artikel 1.1 van het Sociaal Plan LUMC van 1 maart 2010 is vermeld:
“Het LUMC is na een jarenlange periode van groei door een groot aantal factoren in de situatie gekomen dat er een forse bezuinigingsoperatie plaats moet vinden. Deze bezuinigingsoperatie gaat gepaard met een aantal reorganisaties, waarbij helaas ingrijpende personele gevolgen niet kunnen worden vermeden. Naar verwachting zullen bij deze organisatiewijzigingen gedwongen ontslagen niet kunnen worden voorkomen. Gelet op het bepaalde in artikel 1.8 onder b van de CAO-UMC heeft de Raad van Bestuur in overeenstemming met de Centrales van Overheidspersoneel dit Sociaal Plan als aanvulling op het SBK bij reorganisaties vastgesteld.”
In artikel 1.8, aanhef en onder b, van de CAO-UMC (2008-2011) is bepaald dat de werkgever in aanvulling op het sociaal beleidskader, nadat daarover overeenstemming is bereikt met de meerderheid van de centrales, een sociaal plan vaststelt bij interne organisatiewijzigingen welke zonder nadere maatregelen zouden leiden tot gedwongen ontslag voor meer dan tien medewerkers.
In artikel 1.3
Werkingssfeer en duurvan het Sociaal Plan LUMC is bepaald dat per regeling uit dit Sociaal Plan staat aangegeven op welke medewerkers de regeling betrekking heeft.
11
De rechtbank overweegt dat het Sociaal Plan LUMC voortkomt uit artikel 1.8, aanhef en onder b, van de CAO-UMC en van toepassing is op interne organisatie-wijzigingen. Uit artikel 1.1 van het Sociaal Plan LUMC blijkt voorts dat met organisatiewijzigingen wordt gedoeld op reorganisaties. Hoewel artikel 1.3 van het Sociaal Plan LUMC bepaalt dat per regeling is aangegeven op welke medewerkers dit betrekking heeft, kan dit niet los worden gezien van wat in artikel 1.8, aanhef en onder b, van de CAO-UMC juncto artikel 1.1 van het Sociaal Plan LUMC is neergelegd. Hieruit volgt dat het Sociaal Plan LUMC van toepassing bij interne reorganisaties.
Eiseres is weliswaar bij besluit van 28 juli 2011 aangewezen als herplaatsingskandidaat, maar de achtergrond hiervan was de opheffing van haar functie door reorganisatie bij het IKNL/IKW. Nu geen sprake was van een reorganisatie binnen het LUMC, valt eiseres niet onder de doelgroep waarvoor het Sociaal Plan LUMC geldt.
Dit betekent dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan voorzieningen op grond van het Sociaal Plan LUMC en dat evenmin een beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule van artikel 7 van het Sociaal Plan LUMC. Het beroep dient, voor zover verweerder bij het thans bestreden besluit het primaire besluit van 9 maart 2012 heeft gehandhaafd, ongegrond te worden verklaard.
12
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep, zoals door eiseres is verzocht. Deze kosten worden begroot op € 944 voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft in het kader van een proceskostenveroordeling bij brief van 30 mei 2013 een bedrag van € 37,80 aan reiskosten opgegeven. Deze kosten zijn niet nader gespecificeerd. De rechtbank overweegt dat de onderhavige proceskostenveroordeling is beperkt tot de kosten van eiseres in beroep. De reiskosten betreffen als regel de kosten om een zitting te kunnen bijwonen. In deze zaak is sprake van één zitting van de rechtbank, te weten op 6 juni 2013. Nu eiseres woonachtig is in [plaats], wordt uitgegaan van reiskosten op basis van kosten openbaar vervoer 2e klas. Deze kosten bedragen € 9,44 (retour huisadres eiseres - adres rechtbank met gebruikmaking OV-chipkaart zonder korting, gegevens ontleend aan www.9292.nl).

Beslissing

De rechtbank Den Haag
1
verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 14 mei 2012, houdende de handhaving van het primaire besluit van 19 maart 2012;
2
vernietigt het bestreden besluit van 14 mei 2012 in zoverre;
3
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2012 neemt;
4
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
5
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 953,44;
6
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 156 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. K. Schaffels en mr. E.G. van Roest, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.