In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie. De eiser, die in de jaren 1977-1978 chemotherapie onderging in het Militair Ziekenhuis Mathijsen (MZM) te Utrecht, claimde schadevergoeding omdat hij niet was ingelicht over de mogelijkheid van cryopreservatie van zaadcellen. De minister van Defensie weigerde echter aansprakelijkheid te erkennen, met als argument dat de schadeveroorzakende gebeurtenis in 1978 had plaatsgevonden en de vordering van eiser derhalve in 1998 was verjaard, gezien de absolute verjaringstermijn van twintig jaar.
De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de verjaringstermijn in dit geval niet onaanvaardbaar was. Eiser had binnen de verjaringstermijn kennis van zijn schade en de veroorzaker daarvan. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat er sprake was van een bijzondere situatie die aanleiding zou geven om de verjaringstermijn buiten beschouwing te laten. Eiser had pas in 2011 kennisgenomen van de mogelijkheid van cryopreservatie, maar dit was niet voldoende om de verjaringstermijn te verlengen.
De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser was verjaard en dat er geen aanleiding was om de verjaringstermijn op grond van redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te verklaren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Centrale Raad van Beroep.