ECLI:NL:RBDHA:2013:14973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB 12/21765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ugandese nationaliteit met betrekking tot politieke vervolging en marteling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 augustus 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen een Ugandese eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, die beweert dat hij is gearresteerd en gemarteld vanwege zijn politieke activiteiten, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij hij de verklaringen van de eiser als ongeloofwaardig heeft bestempeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische rapporten die de klachten van de eiser ondersteunen. Het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) heeft in een rapport aangegeven dat de post-traumatische klachten van de eiser typerend zijn voor zijn relaas over de ondergane marteling. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, en heeft geconcludeerd dat het beroep van de eiser gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Afdeling Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: AWB 12/21765
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2013in het geschil tussen:
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum],
van Ugandese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. K. ter Haar-Benchaïb, advocaat te Emmeloord,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. H.R.D. Leene, ambtenaar ten departemente.

1.Ontstaan en loop van het geschil

1.1.
Op 12 maart 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft MediFirst op 23 februari 2012 een ‘medisch advies horen en beslissen’ betreffende eiser uitgebracht.
Verweerder heeft bij besluit van 12 juni 2012 (het bestreden besluit) afwijzend op
de aanvraag beslist.
1.2.
Op 6 juli 2012 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 26 juli 2012 zijn
de gronden van beroep ingediend. In de gronden is onder meer aangegeven dat eiser voor medisch onderzoek is aangemeld bij het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO).
1.3.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken (het procesdossier) aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1.4.
Eiser heeft op 21 augustus 2012 nadere stukken ingezonden.
1.5.
Bij brief van 10 september 2012 heeft (de gemachtigde van) eiser aan de rechtbank verzocht het beroep te behandelen nadat de resultaten van het iMMO-onderzoek bekend zijn.
1.6.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft eiser het onderzoeksrapport van het iMMO, gedateerd 15 januari 2013, ingezonden.
1.7.
Bij faxbericht van 5 februari 2013 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat hij in de zaak van eiser, naar aanleiding van het iMMO-rapport van 15 januari 2013, in het kader van de zorgvuldigheid MediFirst wil raadplegen.
Verweerder is daartoe in de gelegenheid gesteld.
1.8.
Bij faxbericht van 26 maart 2013 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, gedateerd 25 maart 2013. Als bijlage bij het verweerschrift is een schrijven van MediFirst, gedateerd 8 februari 2013, gevoegd.
1.9.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 april 2013. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.10.
In verband met ter zitting gerezen vragen, heeft de rechtbank, gehoord partijen en met instemming van partijen, het onderzoek ter zitting geschorst.
1.11.
Bij brief van 25 april 2013 heeft eiser een nadere schriftelijke toelichting van het iMMO van 24 april 2013 overgelegd.
1.12.
Bij faxbericht van 3 mei 2013 heeft verweerder een reactie ingezonden.
1.13.
Bij faxbericht van 8 mei 2013 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij geen bezwaar heeft tegen een verdere afhandeling van de zaak buiten zitting.
1.14.
Bij faxbericht van 13 mei 2013 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij ermee akkoord kan gaan om de zaak verder op stukken af te doen.
1.15.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
1.16.
Mede vanwege de complexiteit van de zaak heeft de rechtbank de termijn voor
het doen van een schriftelijke uitspraak niet gehaald. De rechtbank heeft partijen hierover
op 15 augustus 2013 telefonisch bericht en hun meegedeeld dat de uitspraak thans zal zijn
op 19 augustus 2013.

2.RechtsoverwegingenAsielrelaas

2.1.
Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven.
Eiser is afkomstig uit Kampala, Uganda. Hij was werkzaam als logistiek assistent bij het marketingbedrijf [naam] in [plaats]. Hij is vanwege zijn politieke activiteiten in de problemen geraakt. Hij was actief lid van de Democratic Party (DP), in het bijzonder van de Uganda Young Democrats (UYD) van de Nakawa division. Op 10 november 2011
is hij vanaf zijn werk naar Luwero gereisd, waar hij heeft deelgenomen aan de verkiezingscampagne voor de Woman Member of Parliament van het Luwero District, Brenda Nabukenya. Vanwege zijn deelname aan de campagne is hij op 25 november 2011 in Luwero gearresteerd. Hij is overgebracht naar de Bombo barracks, waar hij ongeveer een maand gedetineerd is geweest. Daarna is hij overgebracht naar Kololo, waar hij drie à vier weken gedetineerd is geweest. Hij is tijdens zijn detentie verhoord en mishandeld/gemarteld. Men wilde hem dwingen om te verklaren dat er stemmen waren gestolen ten gunste van Brenda Nabukenya en ten nadele van de (regerende) National Resistance Movement (NRM). Ook wilde men dat hij de namen van de buitenlandse sponsoren van de DP zou noemen. Eiser heeft geweigerd dergelijke verklaringen af te leggen. Op een gegeven moment is hij
als gevolg van de mishandeling/marteling buiten bewustzijn geraakt. Toen hij weer bijkwam, lag hij in het ziekenhuis Mulago in Kampala. Een verpleegster die ook lid was van de DP, heeft geregeld dat eiser door mensen van de partijleiding uit het ziekenhuis is gehaald.
Zij brachten eiser naar het huis van [naam], leider van de DP. Daar is hij ongeveer drie dagen gebleven. Op 28 januari 2012 heeft hij Uganda verlaten.
Standpunt van verweerder
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel.
Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser omdat hij toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen. Verweerder betrekt hierbij dat eiser heeft verklaard dat hij zijn reisdocumenten bij het verlaten van het vliegtuig in handen heeft gehad en in Nederland heeft afgestaan aan de reisagent. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat eiser de reisdocumenten heeft afgestaan aan de reisagent, aan eiser kan worden toegerekend, nu hij op dat moment reeds in Nederland was, waar hij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon inroepen. Eisers stelling dat hij afhankelijk was van de reisagent, doet daar naar het oordeel van verweerder niet aan af. Daarbij wijst verweerder er op dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat sprake was van dwang van de zijde van de reisagent. Verweerder wijst er verder op dat eiser heeft verklaard dat hij zijn reisbagagelabels heeft weggegooid. Voorts acht verweerder niet aannemelijk dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen en dat hij niet in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven.
Ten aanzien van het asielrelaas heeft verweerder als volgt overwogen - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang -.
In het voornemen van 30 maart 2012 - dat deel uitmaakt van het bestreden besluit - heeft verweerder allereerst overwogen dat de verklaringen van eiser dat hij lid is van de UYD en actief is geweest voor deze politieke partij, geloofwaardig worden geacht. Dit geldt evenzeer voor de door hem afgelegde verklaringen ten aanzien van zijn betrokkenheid bij de politieke campagnes van de DP, aldus verweerder.
Vervolgens heeft verweerder in het voornemen overwogen dat de verklaringen van eiser dat hij op 25 november 2011 is gearresteerd en gedetineerd; dat hij tijdens detentie is mishandeld/gemarteld; en dat hij na een ziekenhuisopname is vrijgekomen met hulp van de partijleiding, niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft een aantal aspecten uit het asielrelaas ten aanzien van de gestelde arrestatie, detentie en wijze van vrijlating opgesomd die hij aanmerkt als vaag, summier en/of incoherent.
Verder heeft verweerder (onder meer) overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als een belangrijk opposant van de regering moet worden gezien en daardoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten is gekomen.
Verweerder is dan ook van oordeel dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
Ten aanzien van door eiser bij de zienswijze van 22 mei 2012 overgelegde bescheiden, waaronder een brief (met bijlagen) van 13 maart 2012 van VluchtelingenWerk Nederland, heeft verweerder in het bestreden besluit (pagina 2 van 7, laatste alinea) overwogen dat eiser hiermee nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een leider dan wel een vooraanstaand persoon van de DP en/of de jeugdafdeling UYD is (geweest) en als zodanig problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit herhaald dat hij eiser niet volgt in zijn verklaringen, dat hij moet worden gezien als leidinggevende persoon van de partij en een belangrijk opposant van de regering. Derhalve valt niet in te zien, dat eiser om deze reden is gearresteerd, gedetineerd en daar zou zijn mishandeld, aldus verweerder in het bestreden besluit (pagina 3 van 7, eerste alinea). Verweerder heeft hier nog aan toegevoegd dat, nu bovendien uit de bij de zienswijze overgelegde informatie van VluchtelingenWerk Nederland is gebleken dat eiser ook niet als zodanig
[uit de context van deze overweging van verweerder begrijpt de rechtbank dat met ‘als zodanig’ is bedoeld: als een leidinggevende persoon van de partij]voorkomt op de website van de UYD, het door eiser gestelde in de zienswijze, te weten dat hij tijdens de verkiezing wel leiding gaf aan een groep, positieve overtuigingskracht ontbeert.
Standpunt van eiser
2.3.
Eiser heeft in de beroepsgronden van 26 juli 2012 allereerst aangevoerd dat tijdens het nader gehoor onvoldoende rekening is gehouden met de bevindingen van MediFirst, dat hij emotioneel kan worden en soms in de war raakt. Eiser stelt dat hij zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt. Eiser geeft aan dat hij is aangemeld voor medisch onderzoek bij het iMMO; zodra de resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn, zullen deze in de onderhavige procedure worden ingebracht.
Vervolgens heeft eiser in de beroepsgronden gemotiveerd bestreden dat zijn relaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Daarbij wijst eiser er (onder meer) op dat hij nimmer heeft gesteld dat hij een leider of kopstuk was van de UYD; hij heeft gesteld dat hij leiding gaf aan een team tijdens de verkiezing. Dit is wezenlijk anders, aldus eiser. Dit neemt echter niet weg dat hij vanwege zijn politieke activiteiten problemen heeft ondervonden, aldus eiser.
Bij aanvullend beroepschrift van 21 augustus 2012 heeft eiser een brief overgelegd van
23 juli 2012 van Brenda Nabukenya, National Youth leader of the DP of Uganda, Woman Member of Parliament, Luwero District, alsmede informatie van het Mulago Hospital, betreffende ziekenhuisopname van eiser in 2010 en op 16 januari 2012. Eiser stelt dat de inhoud van de overgelegde stukken zijn asielrelaas bevestigt.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft eiser het (aangekondigde) iMMO-rapport, gedateerd
15 januari 2013, ingezonden. Eiser stelt dat hij met dit rapport medisch bewijs heeft geleverd van de door hem tijdens zijn detentie ondergane mishandeling/marteling.
Beoordeling van het beroep
2.4.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt
bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat
de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5.
Niet in geschil is dat eiser ter staving van zijn aanvraag geen reispapieren heeft overgelegd, zoals zijn paspoort en vliegticket(s). Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiser is toe te rekenen. Hierbij is van belang dat eiser, volgens zijn verklaring, zijn reisdocumenten in Nederland heeft afgestaan aan de reisagent. In de lijn met bestendige rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan het feit dat eiser afhankelijk was van een reisagent niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van zijn reisrelaas. Dat sprake was van een dwangsituatie, is niet gebleken. Voorts is van belang dat eiser, volgens zijn verklaring, zijn reisbagagelabels heeft weggegooid.
Reeds nu ten aanzien van de reisroute documenten ontbreken en dit aan eiser is toe te rekenen, heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in redelijkheid aan hem heeft kunnen tegenwerpen.
2.6.
Nu van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 sprake is, zal, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 van de Vw 2000 gevoerde beleid, van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan.
2.7.
Eiser stelt dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan zijn relaas geen geloof kan worden gehecht. Daartoe verwijst hij (onder meer) naar het iMMO-rapport van 15 januari 2013.
2.7.1. In het verweerschrift van 25 maart 2013 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport van 18 [de rechtbank leest: 15] januari 2013 niet leidt tot een ander oordeel dan uiteengezet in het bestreden besluit, te weten dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is. Daartoe merkt verweerder allereerst op dat het enkele feit dat eiser zijn verklaring onderbouwt door middel van overlegging van een medische rapportage van het iMMO, niet betekent dat er zonder meer van de geloofwaardigheid van het relaas dient te worden uitgegaan. Vervolgens gaat verweerder in het verweerschrift in op - in de woorden van verweerder - twee punten die in het iMMO-rapport worden behandeld en die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit, namelijk a) de vraag of eiser kon worden gehoord bij zijn asielaanvraag; en b) de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de littekens/fysieke klachten en zijn asielrelaas.
Ten aanzien van de onder b) vermelde vraag merkt verweerder (vanaf 3.6. in het verweerschrift) het volgende op:
“In de IMMO-rapportage staat vermeld dat de littekens aan zijn knieën typerend zijn voor het relaas van betrokkene over het ontstaan hiervan; de loszittende tanden consistent zijn met de toeschrijving door betrokkene hiervan; het grote litteken aan de linker elleboog zeer consistent met het relaas van betrokkene over het ontstaan hiervan en de geconstateerde oude sleutelbeen fractuur zeer consistent zijn met het relaas van betrokkene.
Uit de uitleg van de begrippen typerend, consistent en zeer consistent in het Istanbul Protocol komt naar voren dat deze conclusies van het IMMO niet uitsluit[en] dat er aan de littekens en fysieke klachten van betrokkene ook andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen. Uit het rapport van IMMO voor wat betreft het litteken aan de elleboog volgt alleen dat dit door een auto-ongeluk kan zijn veroorzaakt. Uit het rapport kan verder niet afgeleid worden dat dit auto-ongeluk opzettelijk tot stand is gebracht. Met betrekking tot de littekens op de knieën,
de schouderfractuur en de loszittende tanden zijn geen medische stukken overgelegd die vorenstaand kunnen onderbouwen. Uit de verklaring van het Mulago Hospital van 27 juli 2012 (overgelegd bij de gronden van beroep 21 augustus 2012) volgt zelfs dat er geen fracturen zijn geconstateerd. Gelet hierop kan al niet de conclusie van IMMO worden gevolgd dat de schouderfractuur - omdat dit niet in 2012 is geconstateerd – alleen tot stand kan zijn gekomen zoals eiser zou hebben verklaard. Evenmin wordt er melding gemaakt van dusdanig aangetaste knieën, terwijl er wel melding wordt gemaakt van blauwe plekken/kneuzingen rond het hoofd en rug. Er kan enkel geconcludeerd worden dat het ontstaan van vorengenoemde littekens IMMO dit enkel heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf
[de rechtbank merkt op dat deze zin in het verweerschrift niet goed loopt]. Nu de conclusies van het IMMO ruimte laten voor andere oorzaken van de littekens/fysieke klachten van betrokkene, geeft de inhoud van de IMMO-rapportage geen aanleiding om alsnog van een geloofwaardig relaas uit te gaan.”
2.7.2. In het iMMO-rapport, dat is opgesteld door A.W. Assink, GZ-psycholoog en
E. Bloemen, arts (en met E. Kors, klinisch psycholoog, als meelezend iMMO-staflid), is,
voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“1.5. Vraagstelling(en) onderzoek
A. Is het aannemelijk dat de littekens/fysieke klachten zijn voortgekomen uit de gestelde asielmotieven?
B. Is het aannemelijk dat de psychische klachten zijn voortgekomen uit de gestelde asielmotieven?
(…)
Er is gewerkt volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol [United Nations, “Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel or Degrading Treatment of Punishment.” New York en Genève: United Nations publication (1999)].
4. Lichamelijk onderzoek
(…)
4a.2 Littekens
(…)
1) Op beide knieën, middenop de knieschijf, min of meer elipsvormige littekens van 3x 5 cm, op de rechter knie iets groter dan op de linkerknie (…).
(…)
4b Interpretatie bevindingen lichamelijk onderzoek
(…)
1) Betrokkene schrijft deze littekens toe aan het zeer lang op de knieën hebben moeten zitten op een ruwe vloer. Door het schuren kreeg hij hier pijnlijke blaren, die hij met zijn nagel openmaakte om de druk eraf te halen. Daarbij kwam helder vocht uit de blaar. Doordat dit diverse malen gebeurde raakte de huid aldaar steeds weer geïrriteerd.
Het beschreven litteken past bij chronische irritatie door druk met niet diepe beschadiging van de huid. Het opvallende symmetrische aspect past niet bij enig dermatologisch ziektebeeld of een chirurgisch[e] wond. Voor een ongeval is deze symmetrie niet passend. Er blijven vanuit medisch oogpunt dus weinig andere oorzaken over dan de door betrokkene genoemde oorzaak. Daarmee zijn deze littekens
typerend[vetgedrukt in het iMMO-rapport]voor het relaas van betrokkene over het ontstaan hiervan.
(…)
5. Psychiatrisch onderzoek
(…)
5a.5 Psychische klachten en psychiatrische diagnose
Er is vooral sprake van post-traumatische klachten die met name tijdens en na de gevangenname lijken te zijn ontstaan. (…) De klachten leiden tot de diagnose van een Posttraumatische Stress Stoornis met depressieve kenmerken en dissociatieve ervaringen.
5b Interpretatie bevindingen psychiatrisch onderzoek
De klachten en het gedrag die duiden op een matig ernstige PTSS met depressieve kenmerken zijn
typerend[vetgedrukt in het iMMO-rapport]voor het relaas dat betrokkene geeft over de martelingen die hij heeft ondergaan. Dit oordeel is terug te voeren op de aard en inhoud van de herbelevingen en angsten die in zeer sterke mate een weergave zijn van zijn traumatische ervaringen of sterke associaties daarmee hebben.
(…)
7. Aanvullende gegevens en onderzoek
De beschikbare medische informatie uit Uganda, van het Mulago Hospital in Kampala geeft de volgende informatie:
(…)
Deze medische informatie is zeer passend met het relaas van betrokkene over de ziekenhuisopnames en de aanleidingen daarvan.
(…)
8.2
Beantwoording vraagstelling
A. (…) Ja, dit is zeer aannemelijk, want de onderzochte littekens en lichamelijke restverschijnselen zijn respectievelijk consistent (tanden, schouder), zeer consistent (elleboog) en typerend (knieën) voor de martelingen die betrokkene vertelt.
B. (…) Je [de rechtbank leest: Ja] dit is zeer aannemelijk, want de psychische problematiek in de vorm van een mengbeeld van een PTSS en een Depressie is naar aard en inhoud van de symptomatologie typerend voor het relaas van betrokkene over de ondergane martelingen.
(…)”
2.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens punt 5b van het iMMO-rapport zijn de klachten en het gedrag die duiden op een matig ernstige PTSS met depressieve kenmerken typerend voor het relaas van eiser over de martelingen die hij heeft ondergaan.
Volgens punt 187 onder d van het Istanbul Protocol houdt een dergelijke conclusie
(“Typical of”) in dat waargenomen verschijnselen gewoonlijk worden aangetroffen bij het desbetreffende traumatype, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. Weliswaar strekt dat minder ver dan de in punt 187 onder e genoemde conclusie “Diagnostic of”, hetgeen inhoudt dat de waargenomen verschijnselen niet op een andere dan de beschreven wijze kunnen zijn veroorzaakt, doch dat laat onverlet dat de conclusie “Typical of” een sterke aanwijzing geeft dat het bij eiser vastgestelde trauma is veroorzaakt door de gestelde mishandeling of marteling.
Voorts zijn, volgens punt 4b, onder 1), van het iMMO-rapport, de littekens op de knieën typerend voor het relaas van eiser over het ontstaan hiervan.
In het licht van de in het iMMO-rapport getrokken conclusies, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om daar nader onderzoek naar te (laten) verrichten - bijvoorbeeld door het Bureau Medische Advisering in te schakelen - en had verweerder niet kunnen en mogen volstaan met er, in het verweerschrift van 25 maart 2013, op te wijzen dat “nu de conclusies van het iMMO ruimte laten voor andere oorzaken van de littekens/fysieke klachten van betrokkene, de inhoud van het iMMO-rapport geen aanleiding [geeft] om alsnog van een geloofwaardig relaas uit te gaan”.
De rechtbank heeft voor dit oordeel gelet op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), R.C. tegen Zweden, van 9 maart 2010, nr. 41827/07. Voorts heeft
de rechtbank voor dit oordeel gelet op de uitspraak van de AbRS van 31 juli 2013, in zaak
nr. 201211436/1/V4.
2.7.4.
De door verweerder in het verweerschrift van 25 maart 2013 geplaatste kanttekeningen bij het iMMO-rapport en de “Nadere toelichting medisch advies” van MediFirst van 8 februari 2013 bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat deze volstaan om een nader onderzoek als bedoeld onder 2.7.3. achterwege te laten. De rechtbank slaat daarbij acht op de betekenis die - zoals is overwogen door de AbRS in haar uitspraak van
31 juli 2013 - bij de beoordeling van een asielrelaas in beginsel toekomt aan een door een arts volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol opgesteld medisch rapport. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de kanttekeningen van verweerder niet naar voren komt dat het iMMO-rapport volgens verweerder niet voldoet aan voornoemde richtlijnen.
2.8.
Voor wat het waard is, merkt de rechtbank hier nog het volgende op. Daarbij tekent de rechtbank vooraf aan dat zij zich er rekenschap van heeft gegeven dat het hiernavolgende niet door verweerder (en overigens ook niet door eiser) onder de aandacht is gebracht.
Zoals hiervoor onder 2.7.2. is vermeld, is het iMMO-rapport opgesteld door een GZ-psycholoog en een arts (met een klinisch psycholoog als meelezer). In het iMMO-rapport zijn onder ‘5. Psychiatrisch onderzoek’ de bevindingen van psychiatrisch onderzoek en de interpretatie van die bevindingen vermeld. Het is de rechtbank niet duidelijk of de opstellers van het iMMO-rapport (de genoemde GZ-psycholoog en de arts) expertise hebben op het gebied van de psychiatrie. Evenmin is het de rechtbank duidelijk of zij bevoegd zijn tot het verrichten van psychiatrisch onderzoek (en interpretatie van de bevindingen). De rechtbank gaat er wel vanuit dat zij diegenen zijn die in de zaak van eiser het psychiatrisch onderzoek hebben verricht en de bevindingen hebben geïnterpreteerd, nu uit het iMMO-rapport niet blijkt en ook niet is af te leiden dat dat anders zou zijn.
De rechtbank volstaat hier met deze opmerking.
2.9.
Uit hetgeen hiervoor onder 2.7.3. en 2.7.4. is overwogen, volgt reeds dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd
- waaronder dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat zijn relaas positieve overtuigingskracht ontbeert, in welk verband hij heeft betoogd dat hij nimmer heeft gesteld dat hij een leider of kopstuk was van de UYD -, in dit geval niet te bespreken.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.10.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zijnde een bedrag van
€ 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen
ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 juni 2012;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van
12 maart 2012, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van mr. F. Aïssa, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan
binnen vier wekenna de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: