ECLI:NL:RBDHA:2013:14964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB 13/25906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep vreemdelingenbewaring met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2013, betreft het een eerste beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een Afghaanse nationaliteit houder. Eiser was op 5 oktober 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Kort voor de zitting in Groningen bleek dat eiser om medische redenen niet kon worden vervoerd naar de rechtbank en werd hij in het Justitieel Medisch Centrum (JMC) te Scheveningen gehoord. De rechtbank ontving het proces-verbaal van dit gehoor en behandelde het beroep op 15 oktober 2013. Eiser verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van vreemdelingenbewaring rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank overwoog dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat eiser zich zou onttrekken aan het toezicht, en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure. Eiser had geen op- of aanmerkingen over de gang van zaken voorafgaand aan de maatregel, maar betoogde dat de bewaring onrechtmatig was vanwege een gebrek aan voortvarendheid en het ontbreken van een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat het bestreden besluit rechtmatig was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Afdeling bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/25906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2013 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, advocaat te Emmen
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

gemachtigde: R.L.F. Zandbelt.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft op 7 oktober 2013 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de rechtbank hierbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 oktober 2013 het procesdossier ingezonden. In het procesdossier bevindt zich een formulier Model M118 “Aanmeldformulier vreemdeling” waarin onder meer is vermeld (bovenaan pagina 2): “Weigert sinds 06-10-2013 te eten, drinken en medicatie!!”.
Met het oog op de te verzenden oproeping aan eiser om in persoon te verschijnen voor het gehoor door de rechtbank inzake zijn beroep, heeft de griffier van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, op vrijdag 11 oktober 2013 telefonisch contact opgenomen met het Bureau Coördinatie Vreemdelingenzaken (BCV) met de vraag, in welke inrichting voor vreemdelingenbewaring eiser is geplaatst. Dit, omdat de griffier uit de hem ter beschikking staande systemen niet kon opmaken waar eiser is geplaatst. Zijdens het BCV is aan de griffier meegedeeld dat eiser is geplaatst in het Justitieel Medisch Centrum (JMC) te Scheveningen. Daarop heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met het JMC. Zijdens het JMC is aan de griffier meegedeeld dat juist is dat eiser aldaar verblijft en dat eiser om medische redenen niet kan worden vervoerd naar de rechtbank.
De griffier heeft aan het JMC verzocht om deze mededeling schriftelijk aan de rechtbank
te bevestigen.
Bij faxbericht van 11 oktober 2013, 13:48 uur, heeft het JMC aan de rechtbank een brief gezonden met als onderwerp “Medische afstandsverklaring”. De brief is ondertekend door Ch. W. Reinking, Eerste Geneeskundige, verbonden aan het JMC. Reinking schrijft in de brief dat eiser om medische redenen niet kan worden vervoerd naar de rechtbank; dat hij (Reinking) vanwege het medisch beroepsgeheim hier verder geen informatie over kan geven; en dat eiser wel gehoord wenst te worden.
Van de verwikkelingen rond (het plannen van) het gehoor (in persoon) van eiser terzake van zijn beroep heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser onverwijld op de hoogte gebracht.
Gelet op de inhoud van de brief van het JMC, heeft de rechtbank, zittingsplaats Groningen, de rechtbank, locatie Den Haag verzocht om eiser terzake van zijn beroep te horen.
Eiser is op maandag 14 oktober 2013 in het JMC gehoord. Daarbij was een tolk aanwezig.
Bij faxbericht van 14 oktober 2013 heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voorts nadere stukken ingezonden. In het faxbericht is onder meer vermeld dat het incidententeam van de DT&V eiser op 11 oktober 2013 heeft bezocht [de rechtbank begrijpt: in het JMC te Scheveningen]; dat eiser tijdens dat bezoek heeft besloten zijn actie te staken; dat eiser in bijzijn van het team water en zoete thee heeft gedronken; en dat eiser ook later, bij terugkomst op de afdeling, is doorgegaan met eten en drinken.
Bij faxbericht van 15 oktober 2013, 09:38 uur, heeft de griffier van de rechtbank, locatie Den Haag het proces-verbaal van gehoor van 14 oktober 2013 van eiser verzonden aan de rechtbank, zittingsplaats Groningen.
Voorafgaand aan de zitting van 15 oktober 2013 (aanvang 13:15 uur) heeft de dienstdoende rechter aan partijen een afschrift van het proces-verbaal doen verstrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. De gemachtigde van eiser is aldaar verschenen en in de gelegenheid gesteld, de zaak van eiser te bepleiten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij de aanvang van de zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat zij voldoende in de gelegenheid zijn geweest, kennis te nemen van het proces-verbaal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is bij het bestreden besluit in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
In de maatregel is vermeld dat de maatregel wordt gevorderd in het belang van de openbare orde omdat het risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5.1.a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, aangezien er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling valt onder de werkingssfeer van Verordening EG/343/2003. Redengevend daarvoor is dat controle van de vingerafdrukken van de vreemdeling in het EURODAC systeem een hit opleverde voor Denemarken; dat de vreemdeling tijdens zijn gehoor heeft bevestigd dat hij in 2012 asiel heeft gevraagd in Denemarken; en dat de asielaanvraag in Denemarken is afgewezen.
Verhandelde ter zitting
2.
Namens eiser is het volgende naar voren gebracht.
Eiser heeft geen op- of aanmerkingen over de gang van zaken in het traject vóór de oplegging van de maatregel van bewaring.
Eiser betoogt allereerst dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Eiser wijst er in dit verband op dat hij op 5 oktober 2013 in vreemdelingenbewaring is gesteld; dat pas op 7 oktober 2013 de Dublinclaim is verstuurd naar Bureau Dublin; en dat Bureau Dublin eerst op 11 oktober 2013 de claim heeft verstuurd naar de Deense autoriteiten. Dit tijdpad heeft te lang geduurd waardoor, bij afweging van alle belangen, de bewaring onrechtmatig is, aldus eiser.
Voorts wijst eiser er op dat uit de voorhanden stukken niet kan worden opgemaakt of verweerder wel onderzoek heeft laten doen naar zijn detentiegeschiktheid. Volgens eiser diende verweerder een dergelijk onderzoek te laten doen, gelet op zijn honger- en dorststaking. Eiser betoogt dat, nu verweerder heeft nagelaten een dergelijk onderzoek te doen, de bewaring onrechtmatig is.
3. Verweerder heeft als volgt gereageerd.
Verweerder volgt eiser niet in zijn betoog dat hij (verweerder) onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder verwijst hiervoor naar de door hem verrichte handelingen, vermeld in zijn faxbericht van 14 oktober 2013. Voorts wijst verweerder er op dat eiser op 5 oktober 2013 heeft aangegeven dat hij asiel wenst in Nederland; dat in de planning lag dat eiser zou worden overgebracht naar het AC Schiphol voor het opstarten van de asielprocedure; en dat de honger- en dorststaking van eiser die planning heeft doorkruist. Verweerder geeft aan dat de laatste berichten zijn dat eiser zijn honger- en dorststaking heeft beëindigd en dat – zo er geen relevante wijzigingen in de situatie optreden – eiser thans zo spoedig mogelijk zal worden geplaatst op het AC Schiphol, voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verweerder volgt eiser evenmin in zijn betoog dat de bewaring onrechtmatig is omdat niet blijkt dat er onderzoek is verricht naar de detentiegeschiktheid van eiser danwel omdat een dergelijk onderzoek achterwege is gelaten. Er is geen regel die vereist dat er per definitie een onderzoek naar de detentiegeschiktheid moet worden gedaan in een zaak als die van eiser. Door eiser is ook niet gesteld dat in zijn geval sprake is van detentieongeschiktheid, aldus verweerder. Verweerder voegt hieraan toe dat mocht eiser menen dat hij detentieongeschikt is, het hem vrijstaat om te verzoeken, daar onderzoek naar te laten doen.
Verweerder geeft ten slotte aan dat eiser niet heeft bestreden dat hij Dublinclaimant is. Bij
een Dublinclaimant geldt dat de belangenafweging voor bewaring in beginsel gegeven is, tenzij de vreemdeling feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven van het tegendeel uit te gaan. Dergelijke feiten of omstandigheden heeft eiser niet naar voren gebracht, aldus verweerder.

Oordeel van de rechtbank

4.
Met verweerder en op grond van de door verweerder daarvoor ter zitting gegeven argumenten – waarvoor zij verwezen naar het hiervoor onder 3. vermelde – is de rechtbank van oordeel dat de namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden – waarvoor zij verwezen naar het hiervoor onder 2. vermelde – falen.
5.
Gelet hierop is het bestreden besluit rechtmatig.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Flik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2013.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.