Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
17 september 2013 (datum sluiting onderzoek in vorig beroep) rechtmatig is.
Bij besluit van 27 september 2013 heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen.
[De rechtbank merkt voor de goede orde op dat onder 1. in het besluit van 27 september 2013 is vermeld dat het gaat om een asielaanvraag van 28 april 2008. De rechtbank heeft,met partijen, ter zitting van 15 oktober 2013 vastgesteld dat deze datum is aan te merken als een kennelijke misslag. De rechtbank heeft uit de stukken niet kunnen opmaken, wat de exacte datum van indiening, door eiser, van zijn opvolgende asielaanvraag is.]
Na de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag bij besluit van 27 september 2013, heeft verweerder de grondslag van de bewaringsmaatregel opnieuw gewijzigd, te weten – kort gezegd –: van de b- naar de a-grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000.
27 september 2013 beroep heeft ingesteld (geregistreerd onder zaaknummer AWB 13/25254) en voorts een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend (geregistreerd onder zaaknummer AWB 13/25256).
Bij uitspraak van 7 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en – volgens het dictum van die uitspraak – verweerder verboden om verzoeker [thans: eiser] uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep met zaaknummer AWB 13/25254.
In (rechtsoverweging 5. van) de uitspraak van 7 oktober 2013 is overwogen dat verweerder het procesdossier niet tijdig heeft ingezonden; dat gelet hierop de voorzieningenrechter niet in staat is om het verzoek op zorgvuldige wijze inhoudelijk te beoordelen; en dat de voorzieningenrechter daarom aanleiding ziet bij wijze van ordemaatregel verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten totdat op het verzoek is beslist.
Standpunt van eiser3.1. Eiser stelt in de gronden van beroep dat de bewaring moet worden opgeheven omdat het verzoek om een voorlopige voorziening, connex aan het asielberoep, is toegewezen waardoor hij niet uitzetbaar is. Eiser wijst er op dat het verzoek is toegewezen omdat verweerder niet tijdig het procesdossier aan de rechtbank heeft toegezonden. Daarom komt de extra tijd die gemoeid is met behandeling van het beroep, voor rekening van verweerder, aldus eiser.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, met de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft gekregen omdat de voorzieningenrechter in de uitspraak van
7 oktober 2013 uitdrukkelijk heeft overwogen dat sprake is van een ordemaatregel.
Verweerder heeft desgevraagd meegedeeld dat hij aan de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft verzocht om de behandeling van het beroep van eiser met zaaknummer AWB 13/25254 naar voren te halen. Desgevraagd heeft verweerder voorts meegedeeld dat nog geen zittingsdatum bekend is.
Oordeel van de rechtbank
Dit betekent dat eiser met ingang van de datum van die uitspraak, 7 oktober 2013, hier te lande rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef, en onder h, van de Vw 2000.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij aan de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft verzocht om de behandeling van het beroep van eiser met zaaknummer AWB 13/25254 naar voren te halen. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat nog geen zittingsdatum bekend is.
Gelet op deze mededelingen van verweerder acht de rechtbank weinig aannemelijk dat
binnen vier weken na 7 oktober 2013 op het beroep van eiser met zaaknummer AWB 13/25254 zal zijn beslist.
tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep met zaaknummer AWB 13/25254.
Hoewel uit de motivering van de uitspraak van 7 oktober 2013 niet volgt waar deze verlenging van het verbod tot uitzetting van eiser tot vier weken ná de uitspraak van de rechtbank op is gebaseerd, laat dit onverlet dat de uitzetting van eiser – aangenomen dat de uitspraak van
7 oktober 2013 geen wijziging ondergaat –, zo het beroep met zaaknummer AWB 13/25254 ongegrond zou worden verklaard, op z’n vroegst vier weken na de uitspraak in dat beroep kan plaatsvinden.
de voortduring van de onderhavige maatregel van bewaring met ingang van heden niet langer rechtmatig. De rechtbank zal derhalve, onder gegrondverklaring van het beroep, met ingang van heden de opheffing van de bewaring bevelen.
Deze kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring van eiser met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-.