In deze zaak verzoekt de moeder om de teruggeleiding van haar 14-jarige minderjarige zoon naar België, waar zij alleen het ouderlijk gezag over hem uitoefent. De minderjarige verblijft sinds 10 juni 2013 bij de vader in Nederland, wat door de rechtbank wordt aangemerkt als ongeoorloofde vasthouding. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige zich verzet tegen zijn terugkeer naar België en dat hij een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. De rechtbank baseert haar beslissing op artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot teruggeleiding af, omdat de minderjarige niet terug wil naar zijn moeder en de rechtbank van oordeel is dat zijn mening moet worden gerespecteerd. De moeder heeft haar verzoek tijdens de zitting gewijzigd naar een verzoek om compensatie van proceskosten, wat de rechtbank toekent. De beschikking is gegeven op 15 oktober 2013 door een meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, waarbij de proceskosten worden gedragen door iedere partij zelf. De beschikking kan binnen twee weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.