ECLI:NL:RBDHA:2013:14945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_7226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een militair en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair, en de minister van Defensie. Eiser was sinds 31 oktober 2011 werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee en had eerder een uitzending naar Afghanistan gehad. Na een incident in de nacht van 30 op 31 augustus 2012, waarbij eiser zich misdroeg en in conflict kwam met de politie, verleende de minister hem ontslag wegens wangedrag, met ingang van 1 juni 2013. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak op 2 juli 2013 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het ontslag werd geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak overwogen dat eiser het gerechtvaardigde vertrouwen had dat hij niet ontslagen zou worden, gebaseerd op verschillende besluiten en handelingen van het bevoegd gezag. Eiser was na het incident niet geschorst, werd opnieuw uitgezonden naar Afghanistan en mocht een opleiding volgen, wat volgens de voorzieningenrechter bijdroeg aan het vertrouwen dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan, maar dat de cumulatie van handelingen en besluiten van de minister en de Commandant BSB wel degelijk het vertrouwen wekten dat eiser in zijn functie kon blijven.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit van 30 augustus 2013 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, vooral in de context van ambtenarenrecht en disciplinaire maatregelen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7226 en SGR 13/7228
uitspraak ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Radema),
tegen

de minister van Defensie, verweerder.

I Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2013 heeft verweerder eiser, met ingang van 1 juni 2013, ontslag verleend wegens wangedrag.
Tegen dit besluit heeft eiser, bij brief van 21 mei 2013, een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 2 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, in zoverre dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 30 augustus 2013 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 5 september 2013 heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 4 oktober 2013 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.P.D. IJsendorn.
Namens verweerder is mr. E.C.H. Pot verschenen.

II Overwegingen

1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2.1 Eiser was sinds 31 oktober 2011 werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, voordien was hij werkzaam bij het Korps Mariniers. Eiser had een fase 3 aanstelling. Eiser was laatstelijk werkzaam als Medewerker [functie] bij de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (hierna: BSB), in de rang van wachtmeester.
2.2 Van 30 juni 2012 tot en met 28 augustus 2012 is eiser uitgezonden geweest naar Afghanistan.
2.3 In de nacht van 30 op 31 augustus 2012 heeft een incident in Utrecht plaatsgevonden. Eiser vierde zijn terugkomst uit Afghanistan door uit te gaan. Eiser heeft nadat hij een discotheek had bezocht, na een korte onderhandeling, een fiets van een junk gekocht voor € 7,-. De politie heeft dit geconstateerd door middel van camerabeelden en getuigen. Eiser heeft vervolgens getracht de dienstdoende politieagenten te ontlopen en zich, in het bijzijn van omstanders, meerdere malen zeer onheus uitgelaten naar de politieagenten. Eiser is uiteindelijk vrijwillig mee gegaan naar het politiebureau voor een gesprek.
2.4 Daags na het incident heeft de Commandant BSB een stevig gesprek gevoerd met eiser. Op een later moment heeft deze Commandant eiser een educatieve maatregel opgelegd.
2.5 Op 17 september 2012 is eiser gehoord door rapporteurs van de KMar.
2.6 Van 20 oktober 2012 tot en met 13 november 2012 is eiser voor de tweede maal naar Afghanistan uitgezonden.
2.7 Na terugkomst van eisers tweede uitzending heeft de Commandant BSB eiser medegedeeld dat hij in het kader van de hem opgelegde educatieve maatregel twee maal drie weken zou worden geplaatst bij de KMar Brigade te Utrecht, in de ‘blauwe dienst’.
2.8 Bij brief van 2 november 2012 is eiser uitgenodigd om te worden gehoord ter zake van heling en bejegening van politieambtenaren teneinde te onderzoeken of er jegens eiser rechtspositionele maatregelen dienen te worden genomen, waaronder schorsing. Dit gesprek heeft op 22 november 2012 plaatsgevonden. Na dit gesprek heeft de Commandant BSB besloten eiser niet te schorsen.
2.9 Bij brief van 11 december 2012 is eiser wederom uitgenodigd om te worden gehoord ter zake van heling en bejegening van politieambtenaren teneinde te onderzoeken of er jegens eiser rechtspositionele maatregelen dienen te worden genomen, waaronder een ambtsbericht of ontslag. Dit gesprek heeft op 20 december 2012 plaatsgevonden.
2.10 Op 28 januari 2013 is eiser het tweede deel van zijn opleiding tot (bijzonder) opsporingsambtenaar aangevangen.
2.11 Direct na ontvangst van het primaire besluit is eiser vrijgesteld van werk.
2.12 Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser wordt verweten dat hij zich ten tijde van het incident dusdanig normafwijkend heeft gedragen dat dit niet kan worden getolereerd. Verweerder weegt hierbij mee dat het niet om één enkel incident gaat, maar een optelsom van misdragingen, die verspreid over de nacht hebben plaatsgevonden. Eiser heeft meerdere momenten gehad om tot inkeer te komen en zijn houding en gedrag bij te stellen. Eiser heeft dit niet gedaan. Dat eiser zijn misdragingen heeft gepleegd onder invloed van alcohol levert wellicht een verklaring op, maar geen excuus. Verweerder rekent het eiser zwaar aan dat hij collega’s van de politie heeft tegengewerkt en weerstand en onbegrip ten aanzien van het politieoptreden onder omstanders heeft gecreëerd. Hierbij speelt een belangrijke rol dat eiser zich als een collega van de politieagenten heeft kenbaar gemaakt.
Verweerder merkt eisers gedrag aan als wangedrag buiten de dienst dat niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt. Verweerder heeft meegewogen dat de procedure meer tijd in beslag heeft genomen dan wenselijk is, dat eiser reeds een educatieve maatregel is aangezegd en dat niet tot een schorsing is overgegaan. Verweerder betwist dat bij eiser de indruk zou kunnen zijn ontstaan dat er geen nadere maatregelen, zoals ontslag, zouden worden genomen.
2.13 In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van eiser is namelijk geen sprake geweest van een ongeclausuleerde, ondubbelzinnige toezegging of handeling door het bevoegd gezag waardoor eiser er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. Herhaaldelijk is tegen eiser gezegd dat het traject nog liep en dat nog geen beslissing was genomen hem al dan niet ontslag te verlenen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 december 2009, LJN: BK7349.
3
Eiser stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hem in strijd met het vertrouwensbeginsel ontslag is verleend. Eiser heeft het vertrouwen dat hij niet ontslagen zou worden ontleend aan het feit dat hij nimmer geschorst is geweest, na het incident voor de tweede maal naar Afghanistan is uitgezonden, een gereedstellingsprogramma heeft gevolgd voor een geplande uitzending in juni/juli 2013, in januari 2013 het tweede deel van zijn opleiding tot (bijzonder) opsporingsambtenaar is begonnen en aan het feit dat eiser tot op het moment dat hem ontslag is aangezegd zonder enige belemmering werkzaam is geweest in zijn eigen functie.
4
In artikel 39, tweede lid, aanhef en onderdeel l, van het AMAR is bepaald dat aan de militair ontslag kan worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
5
Volgens vaste rechtspraak hanteert de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van disciplinaire straffen in ambtenarenzaken de toetsingsmaatstaf dat het plichtsverzuim dient vast te staan, dat het plichtsverzuim de ambtenaar moet zijn toe te rekenen en dat de opgelegde straf evenredig dient te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank acht deze maatstaf evenzeer aangewezen voor het onderhavige ontslag dat is gebaseerd op wangedrag. Een ontslag op grond van wangedrag met alle gevolgen van dien is een zodanig zware maatregel dat daartoe slechts kan worden overgegaan indien de feiten die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn.
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser niet betwist dat hij zich in de nacht van 30 op 31 augustus 2012 ernstig heeft misdragen door onder dubieuze omstandigheden een fiets te kopen en door zich zeer onheus uit te laten tegen dienstdoende politieagenten en hierbij ook omstanders te betrekken. Gelet op het vorenstaande staat vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, hetgeen niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
6.2
Niet gebleken is dat de gedragingen waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt hem niet kunnen worden toegerekend. Het feit dat eiser recent was teruggekeerd uit Afghanistan en het feit dat eiser te veel alcohol had gedronken zijn wellicht verklaringen, maar zeker geen excuus.
6.3
Ter beoordeling is de vraag of eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan eiser geen ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging is gedaan door het bevoegd gezag waardoor hij er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat er wel besluiten, mede door het bevoegd gezag, zijn genomen waardoor bij eiser het vertrouwen is ontstaan dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
6.4
Eiser is in de periode van 20 oktober 2012 tot en met 13 november 2012, dat wil zeggen op een moment dat het wangedrag van eiser bij verweerder bekend was en hiernaar nog een onderzoek liep, voor de tweede maal naar Afghanistan is uitgezonden. Ter zitting heeft verweerder hierover gezegd dat alhoewel eiser achteraf gezien niet uitgezonden had mogen worden, het hier een relatief korte uitzending betrof waarbij eiser voor persoonsbeveiliging zou worden ingezet. Eiser heeft ter zitting nader toegelicht dat hij tijdens deze uitzending in een team van zes man verantwoordelijk was voor de persoonsbeveiliging van een van de hoogste militairen van de NAVO. Om deze functie te mogen uitoefenen is eiser door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst nagetrokken en zijn de zwaarste security clearances ten aanzien van eiser uitgegeven. De voorzieningenrechter overweegt dat voor uitzending in NAVO-verband sinds 2011 aangescherpte eisen gelden, en dat het normaliter zo is dat militairen jegens wie een onderzoek loopt niet worden uitgezonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van verweerder om eiser - ondanks het lopende onderzoek - voor de tweede maal naar Afghanistan uit te zenden er aan heeft bijgedragen dat bij eiser het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. Gelet op het aangescherpte beleid lag het immers in het geheel niet in de rede om iemand uit te zenden jegens wie het voornemen bestaat hem ontslag te verlenen wegens wangedrag.
6.5
Eiser is op 2 november 2012 per brief uitgenodigd om te worden gehoord. In deze brief staat vermeld dat onderzocht zal worden of er jegens eiser rechtspositionele maatregelen dienen te worden genomen, waaronder schorsing. Op 22 november 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden. Na dit gesprek heeft de Commandant besloten eiser niet te schorsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van de Commandant om eiser niet te schorsen er aan heeft bijgedragen dat bij eiser het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. Immers als de intentie er was geweest om eiser ontslag wegens wangedrag te verlenen dan is het gebruikelijk dat iemand daaraan voorafgaand wordt geschorst.
6.6
Bij brief van 11 december 2012 is eiser wederom uitgenodigd om te worden gehoord ter zake van heling en bejegening van politieambtenaren teneinde te onderzoeken of er jegens verzoeker rechtspositionele maatregelen dienen te worden genomen, waaronder een ambtsbericht of ontslag. Dit gesprek heeft op 20 december 2012 plaatsgevonden. Verzoeker heeft na dit gesprek niets meer van gehoord van de Sectie Interne Onderzoeken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze gang van zaken er aan heeft bijgedragen dat bij eiser het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen ontslag zou worden verleend.
6.7
Op 28 januari 2013 is eiser het tweede deel van zijn opleiding tot (bijzonder) opsporingsambtenaar aangevangen. Ter zitting heeft eiser onweersproken gesteld dat deze opleiding niet noodzakelijk was om de functie die hij op dat moment bekleedde te kunnen uitoefenen, maar dat deze opleiding gericht was op eisers toekomst binnen Defensie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het feit dat eiser een nieuwe opleiding heeft mogen aanvangen, er aan heeft bijgedragen dat bij eiser het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. Het ligt immers in het geheel niet in de rede om een militair een nieuwe, toekomstgerichte, opleiding te laten aanvangen als het voornemen bestaat hem te ontslaan, zeker nu Defensie normaal gesproken rendement wil genieten van een gevolgde opleiding.
6.8
In het begin van 2013 heeft eiser een gereedstellingsprogramma gevolgd voor een derde uitzending die in juni/juli 2013 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze gang van zaken er aan heeft bijgedragen dat bij eiser het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen ontslag zou worden verleend.
6.9
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen tezamen is overwogen in overwegingen 6.4 tot en met 6.8, in combinatie met de lange duur van de procedure, van oordeel dat eiser aan de opeenstapeling van keuzes die ten aanzien van hem zijn gemaakt het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hem geen ontslag zou worden verleend. De voorzieningenrecht neemt hierbij in overweging dat een aantal besluiten ten aanzien van eiser, zoals het besluit om eiser voor de tweede maal uit te zenden, door verweerder zelf is genomen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in overweging dat de keuzes die de Commandant ten aanzien van eiser heeft gemaakt uiteindelijk ook onder de verantwoordelijkheid van verweerder vallen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor zover de keuzes van de Commandant niet in lijn zijn met het besluit van verweerder om aan eiser ontslag te verlenen, dit voor rekening en risico van verweerder komt. De voorzieningenrechter volgt gelet op het voorgaande verweerder niet dat geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, nu ten aanzien van eiser is geen sprake geweest van een ongeclausuleerde, ondubbelzinnige toezegging of handeling door bevoegd gezag waardoor eiser er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat aan hem geen ontslag zou worden verleend. Er is weliswaar geen sprake van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging dat eiser niet zal worden ontslagen, maar uit de besluiten die door dan wel namens verweerder, en dus door het terzake bevoegde gezag, zijn genomen heeft eiser het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat hij niet zou worden ontslagen.
7
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit van 30 augustus 2013 wordt vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in te willigen.
9
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de
kosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.416,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-).

III Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
1.
verklaart het beroep gegrond;
2.
vernietigt het bestreden besluit van 30 augustus 2013;
3.
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
4.
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten 2 x € 160,--, vergoedt;
5.
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.416,- welke kosten verweerder aan verzoeker dient te vergoeden.
De uispraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.