ECLI:NL:RBDHA:2013:14934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_2560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van scootmobiel onder voorwaarde van herbeoordeling na één jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening, in dit geval een scootmobiel, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Na een bestuurlijke lus, waarbij de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om het motiveringsgebrek te herstellen, heeft verweerder op 19 augustus 2013 alsnog een scootmobiel toegekend, maar met de voorwaarde dat de noodzaak na één jaar opnieuw zou worden beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat deze voorwaarde geen grondslag had in de gemeentelijke verordening Wmo van de gemeente Den Haag. De verordening biedt geen basis voor het verbinden van een dergelijke voorwaarde aan de toekenning van een scootmobiel. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de scootmobiel impliceert dat deze langdurig noodzakelijk is, en dat de voorwaarde om na één jaar opnieuw te beoordelen niet in overeenstemming is met de wet- en regelgeving.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de voorwaarde betreft. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/2560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: M.H. Smit),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

(gemachtigde: mr. F. Darwish-Willeboordse).

Zitting

Bij besluit van 1 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vervoersvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 juni 2013 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en vervolgens onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Omdat er sprake was van een motiveringsgebrek, heeft de rechtbank toepassing gegeven aan een bestuurlijke lus, waarbij verweerder een termijn van zes weken is verleend om het gebrek te herstellen.
Op 19 augustus 2013 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij verweerder aan eiseres een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel heeft toegekend voor de duur van één jaar waarna de noodzaak opnieuw zal moeten worden bezien, met inbegrip van de mogelijkheid van een voorliggende voorziening.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft eiseres gereageerd op de nieuwe beslissing op bezwaar.

Overwegingen

1
Naar blijkt uit de brief van 30 augustus 2013 is thans alleen nog in geschil of verweerder aan de toekenning van de gevraagde vervoersvoorziening de voorwaarde heeft mogen verbinden dat de scootmobiel wordt verstrekt voor één jaar, waarna de noodzaak opnieuw zal moeten worden bezien, met inbegrip van de mogelijkheid van een voorliggende voorziening.
2
In artikel 5, eerste lid, WMO is bepaald dat, voor zover relevant, bij verordening de voorwaarden worden vastgesteld waaronder individuele voorzieningen worden toegekend.
3
In paragraaf 2.4 van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009), verder: de verordening, zijn de voorzieningen geregeld voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, waaronder (artikel 43, onder b) de scootmobiel. In deze paragraaf is geen grondslag te vinden voor het aan de toekenning van een scootmobiel verbinden van een dergelijke voorwaarde. De algemene bepalingen van de verordening (paragraaf 1.2) bieden een dergelijke grondslag ook niet. Verder is in de artikelen 53 en 54 van de verordening geregeld dat en in welke gevallen een heronderzoek kan plaatsvinden en een besluit, genomen op grond van deze verordening, kan worden ingetrokken. Met name is daarin geregeld dat een heronderzoek kan plaatsvinden om vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot het toekennen van een voorziening zijn gewijzigd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verordening geen grondslag biedt voor het aan een toekenningsbesluit verbinden van een voorwaarde zoals thans is gebeurd en dat deze voorwaarde zich bovendien niet verdraagt met de regeling in artikel 53 van de verordening. Bovendien staat de voorwaarde materieel op gespannen voet met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de verordening, waarin is bepaald dat een voorziening ter compensatie van beperkingen slechts wordt toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om (voor zover relevant) beperkingen voor het zich lokaal verplaatsen op te heffen. De toekenning van de voorziening impliceert daarom het rechtsoordeel dat de scootmobiel langdurig noodzakelijk is.
4
Het beroep, voor zover thans nog gehandhaafd, is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke wettelijke grondslag
voor zoveraan de toekenning de voorwaarde is verbonden dat de scootmobiel wordt verstrekt voor één jaar. Voor het overige, de toekenning van de scootmobiel bij wege van voorziening, maakt het bestreden besluit geen deel meer uit van het geding en blijft het dus in stand.
5
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het geven van een schriftelijke reactie na de nieuwe beslissing op bezwaar,) 2,5 punten worden toegekend. Daarbij betrekt de rechtbank dat het beroep tegen het oorspronkelijke bestreden besluit terecht was ingesteld, zoals geoordeeld in de tussenuitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de voorwaarde dat na één jaar de noodzaak opnieuw zal worden bezien, met inbegrip van de mogelijkheid van een voorliggende voorziening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.