ECLI:NL:RBDHA:2013:14902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
VK-12_22713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens eerder verblijf in Malta en onjuiste rechtsgrondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris stelde dat eiser in Malta was geregistreerd en dat hij daarom niet in Nederland kon blijven. Eiser ontkende echter ooit in Malta te zijn geweest en voerde aan dat de omstandigheden voor asielzoekers in Malta zo slecht zijn dat uitzetting daarheen in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet op de juiste rechtsgrondslag had afgewezen. De rechtbank wees erop dat de staatssecretaris niet had onderzocht of de asielaanvraag van eiser op andere gronden gegrond was, zoals vermeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij de relevante feiten en omstandigheden in acht moest nemen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat Malta een veilig derde land was voor eiser en dat er geen onderzoek was gedaan naar de omstandigheden waaronder eiser in Malta zou zijn verbleven. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, die op € 944,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/22713
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. R. Bom,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2012 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. N. Vollebergh, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Mahamed, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1986 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 7 oktober 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 17 oktober 2011. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 4 november 2011 met zaaknummer AWB 11/33523 het besluit van 17 oktober 2011 vernietigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat uit informatie van de Zweedse autoriteiten blijkt dat eiser door Malta in Eurodac is geregistreerd. De Maltese autoriteiten hebben op 7 oktober 2009 een terugnameverzoek van Zweden aanvaard. Daarnaast is Malta op 6 oktober 2011 akkoord gegaan met terugname van eiser. Om die redenen heeft verweerder, met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), de aanvraag van eiser afgewezen.
3.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij blijft ontkennen ooit voet op Maltese bodem te hebben gezet. Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken geen openheid van zaken gegeven over de vraag op basis waarvan eiser wordt overgedragen aan Malta, aldus eiser. Eiser stelt verder, onder overlegging van landeninformatie en jurisprudentie, dat de verblijfsomstandigheden voor asielzoekers in Malta zodanig slecht zijn dat uitzetting naar Malta leidt tot schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eiser heeft tot slot in beroep aangevoerd dat artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 geen deugdelijke grondslag is voor afwijzing van een asielaanvraag zonder te toetsen of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning op de gronden genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, en d, van de Vw 2000.
4.
Verweerder stelt zich bij verweerschrift op het standpunt dat het bestreden besluit aldus moet worden begrepen dat de afwijzing zijn grondslag vindt in artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Gebleken is immers dat Malta zich bereid heeft verklaard eiser terug te nemen, terwijl eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Malta niet bereid is zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van eiser na te komen. Verweerder concludeert dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), terwijl er evenmin feiten en omstandigheden zijn, als bedoeld in het tweede en derde lid van die bepaling, die maken dat moet worden aangenomen dat eiser geen zodanige band heeft met Malta dat het voor hem onredelijk moet worden geacht om naar Malta te gaan. Indien en voorzover de rechtbank van oordeel is dat het voorgaande onvoldoende naar voren is gekomen in het bestreden besluit, verzoekt verweerder de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Verweerder kondigt in dit verband aan dat in het vervolgtraject de aanvraag alsnog expliciet zal worden afgewezen met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
5.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder h, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d bedoelde verdragen, te weten het EVRM (Trb. 1951, 154) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69), en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt.
In artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 is – voor zover hier van belang – bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts wordt afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000, indien naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie
nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
c. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
d. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Ingevolge het tweede en derde lid wordt de aanvraag slechts afgewezen indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6.
Bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit neemt de rechtbank in aanmerking dat de hiervoor aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 november 2011, waarbij het eerdere besluit tot afwijzing van eisers asielaanvraag werd vernietigd, in rechte vast staat. In deze uitspraak is onder meer geoordeeld dat verweerder geen toepassing mocht geven aan artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de Dublinbepaling) bij de afwijzing van eisers aanvraag. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ervan mocht uitgaan dat eiser in Malta heeft verbleven.
7.
Uit het vorenstaand vloeit voort dat eisers beroepsgrond dat hij nooit in Malta is geweest, geen doel kan treffen.
8.
Mede gelet op het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt is niet in geschil dat het bestreden besluit berust op een onjuiste rechtsgrondslag. Nu verweerder niet heeft onderzocht of het asielrelaas van eiser moet leiden tot vergunningverlening op één der gronden, genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, had verweerder niet kunnen volstaan met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn – in het verweerschrift ingenomen – standpunt dat toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 moet worden gelezen in het bestreden besluit. Het bestreden besluit berust dan ook op een ondeugdelijke motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
9.
Ter beoordeling staat vervolgens of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
10.
Uit artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 vloeit de verplichting van verweerder voort om te beoordelen of het betrokken derde land de vreemdeling zal behandelen in overeenstemming met de in dit artikellid genoemde verdragsbepalingen. Gelet op de door eiser overgelegde landeninformatie, waarvan het rapport van Pro Asyl van mei 2012, met de titel
“Malta, out of system, zur Situation von Fluchtlingen auf Malta”het meest recent is, alsmede de door eiser aangehaalde jurisprudentie, is niet buiten twijfel of bij uitzetting van eiser naar Malta geen schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. Uit het tweede en het derde lid van 3.106a van het Vb 2000 vloeit de verplichting van verweerder voort om te onderzoeken en te beoordelen of eiser een zodanige band heeft met Malta, dat het voor hem redelijk is naar Malta terug te gaan, en daarbij alle relevante feiten betrekt, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf van eiser in Malta. Noch uit het bestreden besluit, noch uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat een onderzoek en beoordeling als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat eiser heeft volhard in zijn ontkenning dat hij ooit in Malta heeft verbleven en dat uit de stukken niet kan worden afgeleid hoe lang hij daar zou hebben verbleven, onder welke omstandigheden hij daar heeft verbleven en of hij in het bezit is geweest van een verblijfstitel.
11.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand laten. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker en, indien hij toepassing wenst te geven aan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000, bij zijn beoordeling of Malta is aan te merken als een veilig derde land, het vorenstaande moeten betrekken.
12.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,00 (negenhonderdvierenveertig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.