ECLI:NL:RBDHA:2013:14897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
VK-11_39452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning als kennismigrant met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2013 een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning als kennismigrant. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 november 2011, waarin de vergunning met terugwerkende kracht werd ingetrokken tot de datum van verlening op 10 maart 2010. Tijdens de zitting op 27 maart 2013 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nooit arbeid in loondienst heeft verricht als lasser bij de werkgever, wat de basis vormde voor de verleende vergunning. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vergunning op goede gronden met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Eiser had ook een aanvraag ingediend voor een wijziging van de verblijfsvergunning, maar deze was afgewezen en er waren geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze afwijzing.

Daarnaast werd het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat de intrekking van de vergunning betekende dat eiser nooit rechtmatig verblijf had gehad. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W. Ente, in aanwezigheid van griffier R. de Pooter, en een afschrift werd op 3 april 2013 verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/39452
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken 27 maart 2013 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. Y. Özdemir,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 november 2011 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk op 27 maart 2013 mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2.
Vaststaat dat eiser op 26 maart 2010 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Deze vergunning is verleend met ingang van 10 maart 2010 met een geldigheidsduur tot 1 maart 2011. Bij het bestreden besluit is de vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot en met de datum waarop de verblijfsvergunning was verleend, te weten 10 maart 2010.
3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser nimmer arbeid in loondienst heeft verricht als lasser bij [werkgever] op grond waarvan hem een vergunning voor verblijf als kennismigrant was verleend. Op grond hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aan eiser verleende vergunning dan ook op goede gronden met terugwerkende kracht ingetrokken.
4.
Anders dan door eiser is betoogd, diende verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ambtshalve te onderzoeken of eiser op andere gronden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd toekomt. Verweerder heeft terecht overwogen dat een reguliere verblijfsvergunning slechts op aanvraag wordt verleend. Overigens heeft eiser op 13 december 2010 een aanvraag ingediend om een wijziging van de beperking in het doel ‘verblijf bij echtgenote’. Deze aanvraag is bij beschikking van 30 juni 2011 afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard. Hiertegen zijn door eiser geen rechtsmiddelen ingesteld.
5.
Het beroep op artikel 8 van het EVRM treft evenmin doel, nu door de intrekking met terugwerkende kracht eiser nimmer rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder onder verwijzing naar het verweerschrift toegelicht dat de passage in het bestreden besluit met betrekking tot inmenging een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank acht deze uitleg genoegzaam.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in aanwezigheid van R. de Pooter, griffier, op 27 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 april 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.