ECLI:NL:RBDHA:2013:14894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
VK-12_21505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen over bekering en lidmaatschap van het Poro genootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaan, had op 4 juli 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 6 juni 2012 was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 april 2013, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak eenmaal verlengd.

Eiser heeft gesteld dat hij in Sierra Leone is geboren en dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn lidmaatschap van het Poro genootschap asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet onverwijld heeft gemeld en geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit en asielrelaas. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen overtuigende verklaringen heeft gegeven over zijn bekering tot het christendom en dat zijn verklaringen over het Poro genootschap niet in overeenstemming zijn met gezaghebbende bronnen.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) besproken, waaronder artikel 31, dat bepaalt onder welke omstandigheden een asielaanvraag kan worden afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vluchtverhaal grond biedt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. Tevens is het bezwaar tegen het terugkeerbesluit behandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment dat het rechtmatig verblijf eindigt.

De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/21505
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

gemachtigde mr. R. Veerkamp,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 juli 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juni 2012 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op[geboortedag] 1982 en de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten. Op 15 december 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij geboren is in Massoko. Toen hij vijf jaar was is hij met zijn moeder en stiefvader naar Bo verhuisd. In 1995 is zijn moeder overleden en heeft zijn stiefvader eiser naar Massoko gestuurd. Eiser is daar gaan wonen bij zijn oudere broer [naam 2], die leider was van het Porogenootschap net als eisers in 1991 overleden vader. In 1995 moest eiser drie dagen rituelen ondergaan omdat zijn broer ziek was en eiser hem wellicht op moest volgen. Eisers broer werd echter beter. Eiser heeft in 1995 ook kennis gemaakt met het christendom door vader [naam 3], eiser is gedoopt en heeft samen met vader [naam 3] kerken opgericht in een paar dorpjes. In februari 2010 is eisers vrouw overleden door voodoopraktijken. De dochter van eiser is in april 2010 overleden aan een Bunduritueel. Op 1 november 2011 is [naam 2] overleden en werd eiser onder valse voorwendselen naar Massoko gelokt. Eiser werd in Massoko opgepakt door leden van het Porogenootschap en naar de bush gebracht waar hij weer het ritueel uit 1995 moest ondergaan. Na drie dagen is eiser ontsnapt met behulp van zijn vriend Abdul. Zij zijn naar Mijl 91 gegaan en vervolgens heeft eiser het land verlaten met hulp van vader [naam 3].
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen. Daarbij is overwogen dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld en dat hij toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas heeft overgelegd. Gelet hierop dient van zijn verklaringen positieve overtuigingskracht uit te gaan. De verklaring van eiser over zijn bekering tot het christendom is volgens verweerder niet aannemelijk. Eiser heeft geen inzicht gegeven in de wijze waarop en de reden waarom hij christen is geworden. Verder
kan hij geen antwoord geven op essentiële vragen over het katholieke geloof en heeft eiser vaag verklaard over vader [naam 3]. Daarnaast heeft eiser vaag, summier over en tegenstrijdig verklaard met hetgeen over het Porogenootschap staat vermeld in gezaghebbende bronnen.
Het initiatieritueel van de Poro dat eiser in 1995 en 2011 heeft ondergaan strookt niet met hetgeen hierover in het algemeen ambtsbericht Sierra Leone van 17 mei 2011 staat vermeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval van de normale gang van zaken is afgeweken. Ook kan eiser de betekenis van het aanbrengen van littekens niet uitleggen. De stelling dat de Poro-gemeenschappen grote onderlinge verschillen vertonen ten aanzien van mores is niet onderbouwd, zodat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het voornoemde ambtsbericht. Gelet op het vorenstaande wordt geen geloof gehecht aan eisers asielrelaas. Het overlijden van de echtgenote en dochter van eiser zijn gebeurtenissen die niet verdragsgerelateerd zijn.
3.
Eiser heeft zich in beroep, onder verwijzing naar zijn zienswijze, op het standpunt gesteld dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000 hem ten onrechte wordt tegengeworpen en dat van zijn verklaringen positieve overtuigingskracht uitgaat.
Eiser stelt dat hij voldoende heeft verklaard over zijn bekering tot het christendom. Summiere kennis van een geloof komt bij hele volksstammen voor. Dit hoeft niet te worden onderbouwd nu dit van algemene bekendheid is. Daarnaast handhaaft eiser wat hij over het Poro-genootschap heeft verklaard. Verweerder heeft volgens eiser niet weersproken dat er selectief uit het ambtsbericht is geciteerd. Verder maakt eiser bezwaar tegen het feit dat het bestreden besluit tevens wordt aangemerkt als terugkeerbesluit.
4.
Verweerder heeft op 3 april 2013 gesteld dat geen verweerschrift zal worden uitgebracht en heeft volstaan met een verwijzing naar het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder c, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000, aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Eiser heeft zich pas zes dagen na binnenkomst in Nederland gemeld om een asielaanvraag in te dienen. De verklaring van eiser dat hij niet wist dat en waar hij moest melden, is niet verschoonbaar. Verder heeft eiser geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te onderbouwen. Ook ontbreken documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Dat eiser zijn vliegticket, paspoort en aangifte tegen het Porogenootschap heeft afgestaan aan de reisagent is toerekenbaar, nu niet gebleken dat eiser deze documenten onder dwang aan de reisagent heeft afgestaan.
Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
7.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is. Dit is gemotiveerd in het bestreden besluit, waarbij de overwegingen uit het voornemen zijn ingelast, en waarbij is ingegaan op de zienswijze. Verweerder heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat eiser met betrekking tot zijn bekering tot het christendom alsmede het lidmaatschap van het Poro genootschap summiere en vage verklaringen afgelegd, die niet overtuigen. Eiser heeft dat in beroep niet weerlegd met zijn algemene stelling dat summiere kennis van een geloof bij hele volksstammen voorkomt.
Het vorenstaande klemt te meer, omdat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij tijdens de diensten voor vader [naam 3] vertaalde in het Temne en ook zelf diensten leidde en
daarbij voorlas of voorzong. Gelet hierop kan verweerder van eiser verwachten dat hij meer kan vertellen over het katholieke geloof. Voorts heeft eiser ook in beroep zijn stelling, dat de Poro-gemeenschappen grote onderlinge verschillen vertonen ten aanzien van mores, niet onderbouwd. De rechtbank overweegt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder selectief uit het algemeen ambtsbericht Sierra Leone van 17 mei 2011 heeft geciteerd.
8.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat eisers vluchtverhaal grond is voor verlening van verblijfvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
9.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bezwaar tegen het terugkeerbesluit dat de rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Dit wordt door middel van een meeromvattende beschikking, die tevens geldt als een terugkeerbesluit, aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. Overeenkomstig de artikelen 27 en 45 van de Vw 2000 heeft deze meeromvattende beschikking een vertrekplicht tot gevolg. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten is vastgesteld in artikel 62 van de Vw 2000. De vreemdeling die na afloop van de termijn die vermeld is in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten kan worden uitgezet.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State