ECLI:NL:RBDHA:2013:14833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
C-09-439560 - FA RK 13-2217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden van een vermiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2013 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement ’s-Gravenhage. Het verzoek betreft de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden van een persoon die sinds maart 2012 vermist is. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder instemmingsverklaringen van de broers van de vermiste en een brief van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermiste in maart 2012 op een fietstocht naar Turkije is vertrokken en sindsdien niets meer van zich heeft laten horen. De laatste keer dat de vermiste gebruik maakte van zijn bankrekening was op 21 maart 2012, en op 23 maart 2012 is hij Servië binnengekomen, maar hij heeft het land niet verlaten. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het feit dat de fiets van de vermiste op 14 april 2012 is aangetroffen in een onherbergzaam gebied nabij Prijepolje, en dat er sindsdien geen sporen van de vermiste zijn gevonden. Gezien de omstandigheden, waaronder de sterke stroming van de rivier en de desolate omgeving, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestaan van de vermiste onzeker is. De rechtbank heeft het verzoek gegrond verklaard en bevolen dat de officier van justitie de vermiste bij advertentie moet oproepen om te verschijnen ter terechtzitting. De beslissing is genomen in het kader van artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te verkrijgen als het bestaan van een persoon onzeker is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-2217
Zaaknummer: C/09/439560
Datum beschikking: 21 oktober 2013

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden

Beschikkingop het op 20 maart 2013 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement ’s-Gravenhage.
als belanghebbenden worden aangemerkt:

[broer 1],

hierna: broer 1,
wonende te [woonplaats],

[broer 2],

hierna: broer 2,
wonende te [woonplaats],

[broer 3],

hierna: broer 3,
wonende te [woonplaats],

[broer 4],

hierna: broer 4,
wonende te [woonplaats].

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de stukken ter completering van het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 14 mei 2013;
  • een door broer 1 ondertekende instemmingsverklaring, vergezeld van een kopie van zijn geldig legitimatiebewijs; ingekomen bij de griffie op 11 juni 2013;
  • een door broer 2 ondertekende instemmingsverklaring, vergezeld van een kopie van zijn geldig legitimatiebewijs; ingekomen bij de griffie op 11 juni 2013;
  • een door broer 4 ondertekende instemmingsverklaring, vergezeld van een kopie van zijn geldig legitimatiebewijs; ingekomen bij de griffie op 12 juni 2013;
  • de brief d.d. 27 juni 2013 van de zijde van broer 4 met de mededeling dat hij zich ter zitting zal laten vertegenwoordigen door broer 1.
  • de brief d.d. 2 juli 2013 van de zijde van broer 3 met de mededeling dat hij broer 1 machtigt om zijn zaken te behartigen.
  • de stukken ter completering van het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 7 augustus 2013.
Op 23 september 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. A.M. Brakel, rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen: broer 1 en broer 2.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van [de vermiste] (hierna te noemen: de vermiste) bestaat.

Beoordeling

De rechtbank stelt het volgende voorop. Broer 1 en broer 2 hebben de officier van justitie te Rotterdam aangeschreven teneinde een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te verkrijgen. De officier van justitie te Rotterdam laat de voornoemde broers weten dat de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd is om te beslissen op hun verzoek en deelt hen mede dat het dossier zal worden doorgeleid naar de officier van justitie te ’s-Gravenhage. Hierna ontvangt de rechtbank de brief van de officier van justitie te ’s-Gravenhage d.d. 19 maart 2013 waarin wordt geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
Gelet op deze gang van zaken heeft de rechtbank de conclusie van de officier van justitie te ’s-Gravenhage opgevat als het verzoek tot verklaring dat er een rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat en wordt de officier derhalve gezien als de verzoekende partij in dezen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegd van het voorliggend verzoek kennis te nemen en past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 1:413, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in lid 2 aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken dat zij hun zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat zij, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel kan zulks ook geschieden door het openbaar ministerie.
Artikel 1:413, tweede lid, BW bepaalt dat de tijdruimte, te rekenen van het vertrek van de vermiste of de laatste tijding van zijn leven, vijf jaren beloopt. Sub b bepaalt dat de termijn wordt verkort tot een jaar indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken.
Nu de in artikel 1:413 lid 2 sub a BW aangegeven tijdsruimte van vijf jaren nog niet is verstreken, staat thans ter beoordeling of er aanleiding is om voormelde termijn te verkorten tot één jaar. Daartoe dient bezien te worden of de omstandigheden de dood van de vermiste waarschijnlijk maken.
Uit de stukken is het volgende gebleken. De vermiste is in maart 2012 vanuit Nederland vertrokken voor een fietstocht naar Turkije. Vast staat dat de vermiste zeer regelmatig dergelijke fietstochten heeft ondernomen en altijd alleen. Nadat de vermiste als vermist is opgegeven is een onderzoek gestart. Uit het politieonderzoek is gebleken dat hij op 21 maart 2012 voor de laatste keer van zijn bankrekening heeft gepind en dat hij op 23 maart 2012 vanuit Bosnië en Herzegovina Servië is ingereden maar dit land niet heeft verlaten. Kort na binnenkomst in Servië heeft de vermiste aan een hotelmedewerker in Prijepolje gevraagd of hij de route langs het klooster Milesevka richting Sjenica kon volgen. De hotelmedewerker heeft dit de vermiste afgeraden, maar de vermiste was volhardend in zijn voornemen die weg te volgen. Vervolgens is op 14 april 2012 de fiets met fietstassen van de vermiste aangetroffen in een onherbergzaam gebied nabij Prijepolje op ongeveer 2,5 uur lopen van het klooster Milesevka. Op 8 augustus 2012 is de schoen van de vermiste aangetroffen.
De rivier waarin de fiets van de vermiste is gevonden wordt in de wintermaanden omschreven als zeer wild met een zeer sterke stroming. Tevens was het betreffende gebied volgens de lokale autoriteiten volledig desolaat, met uitzondering van wilde beesten. De kans dat het lichaam van de vermiste is aangevreten of volledig opgevreten is hiermee zeer groot. Vanaf medio maart 2012 is niets meer vernomen van de vermiste.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van de vermiste, waarvan sedert 23 maart 2012 ieder spoor ontbreekt, onzeker is.
Gelet op het vorenoverwogene is het verzoek op de wet gegrond en – vooralsnog, in afwachting van het resultaat van de wettelijk voorgeschreven oproeping van de vermiste – voor toewijzing vatbaar. Nu het laatste levensteken van vermiste uit Servië is gekomen, zal de rechtbank bepalen dat verzoeker, mogelijk in samenspraak met de belanghebbenden de vermiste ook bij advertentie in een landelijk verschijnend dagblad in Servië dient op te roepen.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt dat de officier van justitie de vermiste bij advertentie op te roepen met inachtneming van een termijn van een maand om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank van
20 januari 2014 te 12:50 uur, teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken;
bepaalt dat de advertenties volgens aangehecht model tijdig zullen worden geplaatst in een landelijk verschijnend dagblad in Servië en in de Nederlandse Staatscourant en dat de officier van justitie tot bewijs van de oproepingen een exemplaar van voormeld dagblad en van de Nederlandse Staatscourant waarin de vermiste is opgeroepen, zal dienen over te leggen tegen het tijdstip van na te melden terechtzitting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, S.M. Westerhuis-Evers en A.M. Brakel, bijgestaan door mr. C.J.M. Manders als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2013.

Oproep

De rechtbank Den Haag heeft de oproeping bevolen van de vermiste:
naam: [de vermiste]
geboren: [geboortedatum] te [geboorteplaats]
laatst bekend adres: [adres]
ter terechtzitting van deze rechtbank, op: 20 januari 2014 te 12:50 uur
,
in verband met een ingediend verzoekschrift tot het verkrijgen van een verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat.
Voor inlichtingen: officier van justitie te ’s-Gravenhage, (0031-(0)70-3813000).