2.2.In eerste aanleg is [eiser] door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onderzocht, aan welk onderzoek [eiser] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen. Het PBC heeft op 29 november 2005 rapport uitgebracht. In het vonnis van 12 januari 2006 is met betrekking tot het rapport en de TBS onder meer het volgende opgenomen:
“Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke
omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting en uit het rapport van de
deskundigen naar aanleiding van een observatie in het Pieter Baan Centrum zijn gebleken.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het uittreksel van de Justitiële Documentatie
omtrent verdachte waaruit blijkt, dat verdachte reeds eerder door de strafrechter is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, waarbij in het bijzonder in aanmerking
genomen wordt dat verdachte reeds eerder een vrijheidsbenemende straf heeft moeten ondergaan naar aanleiding van het plegen van geweldsfeiten jegens hetzelfde slachtoffer als
betrokken bij onderhavige delicten. Bij het bepalen van de strafmodaliteit alsmede de
duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de rapportage d.d. 29 november 2005 van
[A], psycholoog, en [B], arts-assistent psychiatrie in samenwerking
met [C], psychiater naar aanleiding van een gedwongen opname van verdachte
in het Pieter Baan Centrum, waaruit het navolgende - zakelijk weergegeven - naar voren
is gekomen.
Betrokkene is een 29-jarige Marokkaanse man bij wie sprake is van een ernstige langdurige aanwezige gedragsstoornis als gevolg van habituele achterdocht, van waaruit hij snel ervaart dat hem onrecht wordt aangedaan en waardoor hij snel boos wordt, die een langdurige afkeer van de Westerse wereld en het justitiële systeem in het bijzonder heeft, die sterk verlangt zijn zin te krijgen en vergaand, veelal agressief gedrag vertoont wanneer aan zijn verlangens niet voldaan wordt.
Het is mede door de weigering van betrokkene niet mogelijk geweest deze gedragsstoornis
van betrokkene met zekerheid en nauwkeurigheid te koppelen aan een specifieke psychiatrische classificatie. Met name wordt gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en mogelijk ook narcistische trekken. Niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van een (meer chronische) psychotische stoornis. In beide genoemde gevallen is er sprake van een diepgaande achterdocht.
Aangenomen kan worden dat de stoornis een doorwerking heeft in het denken, voelen en handelen van betrokkene op alle levensgebieden, en met name op het vlak van intermenselijke relaties. De context van het tenlastegelegde is bij uitstek een situatie waarin de stoornis zich zal doen gelden. Eventuele reële conflicten en bedreigingen zal hij als veel sterker ervaren dan anderen. Bovendien is de kans groot dat hij conflicten of bedreigingen ervaart die anderen in het geheel niet zouden ervaren. Gezien zijn grote dwang om zijn wensen af te dwingen, zal hij bovendien veel sterker reageren dan anderen. Gezien zijn antisociale kant zal hij minder dan anderen rekening houden met de belangen van anderen en met de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Het is gegeven de aanwezige stoornis, in de rondom het tenlastegelegde bestaande context, zeer waarschijnlijk dat de stoornis in meerdere of mindere mate zijn keuzen en zijn gedrag heeft beïnvloed en zijn wilsvrijheid om uit gedragsalternatieven te kunnen kiezen heeft beperkt. Het is dan ook onaannemelijk dat deze stoornis geen doorwerking heeft gehad in het hem tenlastegelegde.
Het feit dat betrokkene niet meewerkt aan het onderzoek maakt dat uitspraken over de exacte mate van doorwerking van de stoornis - zowel wat betreft de achterdocht als wat betreft zijn antisociale kant - in het tenlastegelegde speculatief van aard zullen zijn. Het is daarom dat het onderzoekend team geen uitspraak kan doen over de precieze doorwerking van de stoornis in het tenlastegelegde en zich onthoudt van een conclusie ten aanzien van een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank leidt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum af dat verdachte door zijn
weigerachtige houding een compleet onderzoek onmogelijk heeft gemaakt, waardoor
geen eenduidig oordeel kon worden gegeven omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid en de vrees voor herhaling.
De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om omtrent verdachte andermaal, of nader,
te laten rapporteren: verdachte heeft de opname in het Pieter Baan Centrum in feite
gesaboteerd en er is geen enkele indicatie dat hij zijn standpunt dienaangaande zal wijzigen.
De weigerachtige houding van verdachte brengt niet met zich dat relevante vragen
omtrent de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis bij
verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, alsmede vragen omtrent
het causale verband tussen de stoornis en die feiten, en de kans op recidive, niet kunnen
worden beantwoord.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen van het Pieter Baan Centrum met betrekking
tot de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte. Naar het oordeel
van de rechtbank staat derhalve vast dat de verdachte op het moment van zijn verblijf in
genoemd centrum beschikte over een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke
stoornis van zijn geestvermogens.
Bij de vraag of deze gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis eveneens ten
tijde van de bewezen verklaarde strafbare feiten aanwezig was, dient vooropgesteld te
worden dat de precieze gevolgen van vastgestelde psychopathie op de bewezen verklaarde feiten thans niet kunnen worden vastgesteld. Dit is echter enkel en alleen te wijten aan
de pertinente weigering van de verdachte mee te werken aan gedragskundig onderzoek
waarbij de verdachte ook overigens tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft geweigerd op enigerlei wijze inzicht te verschaffen in zijn drijfveren.
Het Pieter Baan Centrum heeft een uitvoerige persoonsproblematiek bij de verdachte
vastgesteld. Nu het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum heeft plaatsgevonden enkele
maanden na de periode waarbinnen de bewezen geachte feiten zich hebben voorgedaan,
heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek ook reeds aanwezig was ten tijde van de onderhavige feiten.
Vereist is dat er een causaal verband tussen de gebrekkige ontwikkeling, dan wel ziekelijke stoornis en de gepleegde strafbare feiten bestaat. De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen handelingen waarmee de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bij dit abnormale gedrag komt de bevinding van het Pieter Baan Centrum dat de verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis en de conclusie van de rechtbank dat zulks al het geval was ten tijde van het plegen van de feiten. Samen leidt dit tot de overtuiging bij de rechtbank dat er een causaal verband bestaat tussen deze feiten en de stoornis. Waar het hier gaat om zeer ernstige feiten en omstandigheden heeft de rechtbank die omstandigheid betrokken in haar bewijsredenering met betrekking tot de causaliteit.
Ter beantwoording van de vraag naar de kans op herhaling slaat de rechtbank acht op het
feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven en nadien onverminderd is doorgegaan met het plegen van gewelddadige delicten. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het recidiverisico groot is. Een risico dat onverminderd zal voortduren zolang de verdachte niet vanwege die stoornis is behandeld.
Bij het opleggen van een straf kan dan ook niet worden volstaan met het enkel opleggen
van een gevangenisstraf, maar dient aan de verdachte ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te worden opgelegd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten en de meerdere voorafgegane veroordelingen, waarbij tevens een zelfde persoon, zijnde de ex-vriendin van verdachte, meerdere malen het slachtoffer is geworden van het gewelddadige gedrag van verdachte.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden
verpleegd, nu zij, op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, van oordeel is dat
de veiligheid van anderen de verpleging vereist.”