ECLI:NL:RBDHA:2013:14555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
C-09-440232 - FA RK 13-2522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden van een vermiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot verklaring van rechtsvermoeden van overlijden. Het verzoek is ingediend door een man die in 2009 vanuit Somalië naar Nederland is gevlucht. Hij stelt gehuwd te zijn met een vrouw die sinds een bepaalde datum vermist is. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het verzoekschrift en een schriftelijke conclusie van de officier van justitie, die het verzoek steunt. Tijdens de zitting op 26 augustus 2013 heeft de rechter-commissaris, mr. S.M. Westerhuis-Evers, de zaak behandeld, waarbij de advocaat van de verzoeker aanwezig was.

De verzoeker heeft aangevoerd dat er klemmende redenen zijn om aan te nemen dat de vermiste persoon is overleden, en heeft een verklaring overgelegd die dit zou ondersteunen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verzoeker geen originele documenten heeft overgelegd die de dood van de vermiste kunnen bevestigen. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen, dat bepaalt dat belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te geven als er voldoende bewijs is dat de persoon in kwestie is overleden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overgelegde kopieën van verklaringen niet voldoende zijn om aan te tonen dat de vermiste persoon daadwerkelijk is overleden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzoeker niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de wet, waardoor het verzoek is afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, en de beschikking is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 oktober 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-2522
Zaaknummer: C/09/440232
Datum beschikking: 7 oktober 2013

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden

Beschikking op het op 29 maart 2013 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker],

verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. ing. J. de Koning te Lisse.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier d.d. 5 april 2013 van de zijde van verzoeker;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 18 april 2013, die strekt tot toewijzing van het verzochte;
- de brief d.d. 17 juni 2013 van de zijde van verzoeker.
Op 26 augustus 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door
mr. S.M. Westerhuis-Evers, rechter-commissaris. Hierbij is de advocaat van verzoeker verschenen.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat van [de vermiste], geboren in [geboortejaar] en laatstelijk wonende te [woonplaats] te Somalië (hierna te noemen: de vermiste).

Feiten

- In 2009 is verzoeker vanuit Somalië naar Nederland gevlucht.
- Het eerste gehoor van verzoeker door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
heeft op 12 juni 2009 plaatsgevonden. Daarbij heeft hij verklaard gehuwd te zijn met vermiste op [datum huwelijk] in het [plaats huwelijk] te Somalië.
- In de GBA staat verzoeker vermeld als zijnde ongehuwd.
- Verzoeker heeft thans een relatie met een andere vrouw dan vermiste, uit welke relatie twee kinderen zijn geboren.
- Verzoeker wil deze kinderen erkennen.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegd van het voorliggende verzoek kennis te nemen en zij past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Ontvankelijkheid
Verzoeker stelt gehuwd te zijn (geweest) met vermiste. Voorts stelt verzoeker dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] de erkenning van zijn kinderen heeft geweigerd omdat verzoeker tijdens zijn eerste gehoor te kennen heeft gegeven te zijn gehuwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verzoeker kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 1:413, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken hen te gelasten die persoon op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat de rechtbank, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van die persoon bestaat.
Verzoeker heeft geen geboorteakte van de vermiste overgelegd, terwijl dit conform het procesreglement wel noodzakelijk is. Verzoeker stelt dat er klemmende redenen zijn die het overleggen van een geboorteakte van de vermiste onmogelijk maken. Hij voert hiertoe aan dat er door de oorlogssituatie in Somalië thans geen legitiem en centraal gezag is in dat land.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt niet te kunnen beschikken over een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte van de vermiste.
Artikel 1:413, tweede lid BW bepaalt dat de tijdruimte, te rekenen van het vertrek van de vermiste of de laatste tijding van zijn leven, vijf jaren beloopt. Sub b van voornoemde bepaling bepaalt dat de termijn wordt verkort tot een jaar indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken. Daarvan kan, blijkens de Memorie van Toelichting bij dit artikel (TK 1999-2000, 27 117, nr. 3) sprake zijn wanneer de vermissing verband houdt met oorlogsomstandigheden, een natuurramp of een andere ramp of scheeps- of vliegtuigongeval.
Nu de in artikel 1:413, tweede lid sub a BW aangegeven tijdsruimte van vijf jaren nog niet is verstreken, dient te worden beoordeeld of er aanleiding is om voormelde termijn te verkorten tot één jaar. Daartoe dient te worden bezien of er omstandigheden zijn die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken.
Verzoeker heeft gesteld dat de vermiste op [datum overlijden] in een ziekenhuis te Somalië is overleden en heeft daartoe overgelegd een kopie van een verklaring van
“[naam]”,gedateerd 18 februari 2012. Daarin is vermeld dat
“[de vermiste]”, geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats] – Somalië, op [datum overlijden] is overleden
“[tekst]”. Voorts heeft verzoeker een kopie overgelegd van een (gezamenlijke) verklaring van zijn moeder, zijn broer en de vader van de vermiste, gedateerd 25 februari 2012, inhoudende dat [de vermiste]’ op [datum overlijden] is overleden. Daarnaast heeft verzoeker het rapport van eerste gehoor overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker tijdens dit verhoor heeft aangegeven dat hij op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] is gehuwd met [de vermiste] en dat zijn echtgenote niet met hem is meegereisd.
De rechtbank heeft verzoeker ter terechtzitting verzocht een originele ziekenhuisverklaring te overleggen, dan wel andere originele stukken (niet zijnde kopieën) waaruit zou kunnen blijken dat er sprake is van omstandigheden die de dood van vermiste waarschijnlijk maken. De rechtbank heeft verzoeker daartoe een termijn gesteld. De rechtbank heeft van verzoeker echter geen nadere stukken ontvangen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat verzoeker niet (meer) beschikt over een originele verklaring van het ziekenhuis dan wel over andere originele stukken in voornoemde zin.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door verzoeker overgelegde stukken onvoldoende is gebleken dat er sprake is van omstandigheden die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken. De rechtbank betrekt daarbij dat verzoeker slechts fotokopieën overgelegd heeft van verklaringen, zodat de juistheid ervan niet kan worden geverifieerd. Voorts geldt ten aanzien van de verklaringen van de familieleden van de vermiste dat niet is gesteld of gebleken waarop deze familieleden hun verklaringen hebben gebaseerd; op eigen waarneming of van horen zeggen.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:413, tweede lid onder b BW, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel, J. Brandt en S.M. Westerhuis-Evers, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2013.