ECLI:NL:RBDHA:2013:14401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_7743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorhaling van inschrijving als arts in het BIG-register na tuchtrechtelijke maatregel in het buitenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan over de doorhaling van de inschrijving van eiser als arts in het BIG-register. Eiser had in het Verenigd Koninkrijk een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd gekregen door de General Medical Council (GMC), waardoor hij zijn bevoegdheid om als arts te werken had verloren. De rechtbank oordeelde dat de wetgever met de invoering van artikel 7 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) expliciet heeft beoogd dat een in het buitenland opgelegde tuchtrechtelijke beslissing leidt tot doorhaling van de inschrijving in het BIG-register, tenzij er sprake is van een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.

Eiser had in zijn beroep aangevoerd dat de doorhaling onterecht was, omdat hij in Nederland geen tuchtrechtelijke maatregel had gekregen en zijn handelingen in Nederland legaal waren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de GMC-maatregel, die voortkwam uit ernstige tekortkomingen in de beroepsuitoefening, ook in Nederland gevolgen had. De rechtbank benadrukte dat een beroepsbeoefenaar zich moet houden aan de regels van het land waar hij werkzaam is en dat de GMC-maatregel niet als van geringe aard kon worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op goede gronden was gebeurd en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de doorhaling te schorsen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7743 en SGR 13/7744
uitspraak ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
tegen

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mr. C.M. Mollema en mr. D.P. de Waal).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft verweerder eisers inschrijving in het BIG-register als arts op grond van artikel 7 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg per 28 maart 2013 doorgehaald.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 30 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 14 oktober 2013 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk. Namens verweerder zijn mr. C.M. Mollema en mr. D.P. de Waal, verschenen.

Overwegingen

1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2.1 Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers bevoegdheid zijn beroep als arts uit te oefenen in het Verenigd Koninkrijk door de tuchtrechtelijke uitspraak van 7 oktober 2010 van de General Medical Counsel (hierna: GMC) ingaande 28 oktober 2010 blijvend geheel is beperkt. De GMC is tot deze maatregel overgegaan omdat eiser in het Verenigd Koninkrijk in de periode van augustus 2004 tot augustus 2006 bij patiënten onder andere een stamceltherapie heeft toegepast die daar niet was toegestaan. Ook is de GMC van oordeel dat eiser voor zover van belang, het belang van zijn patiënten heeft geschaad, eiser misbruik heeft gemaakt van zijn positie als arts, kwetsbare patiënten heeft uitgebuit, patiënten misleidende informatie heeft gegeven en onterecht hoop heeft gegeven op herstel. Gelet op artikel 7 van de Wet BIG dient de inschrijving van eiser in het BIG register te worden doorgehaald nu hij zijn bevoegdheid voor de uitoefening van zijn beroep als arts als gevolg van een in het buitenland gegeven tuchtrechtelijke beslissing heeft verloren.
2.2 Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 25 april 2013 (AWB 13/2571) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
2.3 De VWS-commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft verweerder geadviseerd eisers bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit alsnog van een draagkrachtige motivering te voorzien, of wanneer dat niet mogelijk blijkt het bestreden besluit in te trekken. De commissie heeft aan dit advies ten grondslag gelegd dat verweerder ten onrechte geweigerd heeft toepassing te geven aan artikel 7a van de Wet BIG (de hardheidsclausule), althans dat die weigering onvoldoende gemotiveerd is. Gebaseerd op de inlichtingen waarover de commissie kan beschikken meent zij dat in het geval van eiser een automatische overname van de opgelegde maatregel in het Verenigd Koninkrijk leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor een ander oordeel ziet de commissie slechts ruimte in het geval de minister voldoende draagkrachtig kan motiveren waarom de drie onderdelen van het GMC-oordeel, gelezen in onderlinge samenhang dan wel ieder afzonderlijk, tot de conclusie leiden dat overname van de sanctie geen onbillijkheid van overwegende aard inhoudt.
2.4 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft verweerder de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 2 september 2013 (AWB 13/6575) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
2.5 Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar, in afwijking van het advies van de commissie, eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat de overname van de buitenlandse maatregel geen onbillijkheid van overwegende aard inhoudt en heeft eisers beroep op de hardheidsclausule van artikel 7a van de Wet BIG afgewezen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat een beroepsbeoefenaar zich dient te houden aan de regels inzake beroepsuitoefening in het land waar hij werkzaam en onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf-, en bestuursrechtelijke normen. Weliswaar heeft het toedienen van stamcellen door middel van injecties in Nederland plaatsgevonden, waar dat op dat moment was toegestaan, maar eiser heeft patiënten over dergelijke behandelingen in het Verenigd Koninkrijk waar het toepassen van stamceltherapie wel was verboden, geadviseerd. Het geven van adviezen van patiënten valt volgens verweerder ook onder medische handelen. Verweerder merkt het in het buitenland gepleegd vergrijp niet aan als van zodanig geringe ernst dat dit in Nederland niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking geleid zou hebben. Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Nederland geldt bij het toepassen van niet wetenschappelijk onderbouwde therapieën een verhoogde zorgvuldigheidsplicht. Uit de uitspraak van GMC blijkt dat eiser hieraan niet heeft voldaan. De patiëntveiligheid is in het geding geweest omdat eiser het belang van zijn patiënten heeft geschaad, hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als arts, hij kwetsbare patiënten heeft uitgebuit en patiënten misleidende informatie heeft gegeven en onterecht hoop op herstel. Het niet in acht nemen van deze verhoogde zorgvuldigheidsplicht is ook in Nederland in strijd met de tuchtnormen.
Met betrekking tot de door eiser geadviseerde Aqua Tilis therapie heeft de GMC geconcludeerd dat eiser onvoldoende zorg richting zijn patiënten heeft betracht en de rechten van zijn patiënten op volledige informatieverschaffing niet heeft gerespecteerd, hij niet in belang heeft gehandeld van de patiënt, hij patiënten misleidende informatie heeft gegeven en onterecht hoop op herstel. Voor het toepassen van de Aqua Tilis therapie, zijnde een niet wetenschappelijk onderbouwde therapie, geldt een verhoogde zorgvuldigheidsplicht. Eiser heeft deze verhoogde zorgvuldigheidsplicht niet in acht genomen, hetgeen in strijd is met tuchtnormen, ook in Nederland.
Ter zake van het zonder betaling verlaten van een parkeerplaats merkt verweerder op dat dit op zichzelf uiteraard nooit een reden tot doorhaling kan zijn, maar dit dient in samenhang te worden bezien met de andere verweten gedragingen.
Alhoewel de uitspraak van de GMC dateert van voor de inwerkingtreding van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG met als gevolg dat het oordeel van de GMC verstrekkender gevolgen heeft dan dat eiser destijds heeft kunnen voorzien, is verweerder van mening dat geen sprake is van een terugwerkende kracht nu de maatregel in het Verenigd Koninkrijk nog van kracht is. Ten slotte verwijst verweerder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2013.
3
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte eisers registratie als arts in het BIG register doorgehaald. Daarbij acht eiser verweerders besluitvorming in de gehele procedure buitengewoon onzorgvuldig. Uitgangspunt voor doorhaling is dat de volksgezondheid niet in het geding mag zijn. Eiser is nimmer veroordeeld geweest voor het in gevaar brengen van de volksgezondheid. Eiser kan zich inhoudelijk niet verenigen met het oordeel van de GMC en voert daartoe onder ander aan dat bij de oordeelsvorming gebruik is gemaakt van verklaringen van patiënten die nooit door eiser zijn behandeld, maar door praktijkgenoten, één onbewezen verklaring is afkomstig van een journalist die veel media-aandacht geeft gegenereerd, andere verklaringen zijn van patiënten die achteraf erg lovend zijn geweest. Daarbij is de GMC bijgestaan door een hoogleraar die zeer negatief was over de door eiser toegepaste stamceltherapie. Eiser heeft echter om hem moverende redenen geen rechtsmiddelen tegen de door de GMC opgelegde maatregel aangewend, onder andere vanwege de hoge kosten die een dergelijke procedure met zich mee zou brengen en omdat hij zijn vak als arts wel in Nederland kon blijven uitoefenen. De door eiser in Nederland verrichte handelingen ten aanzien van Britse patiënten zouden naar Nederlands recht nimmer tot een soortgelijke sanctie hebben geleid, stamceltherapie was immers in die tijd in Nederland toegestaan. De volksgezondheid is nimmer in het geding geweest, eiser heeft ongeveer 450 patiënten met stamceltherapie behandeld, geen van hen heeft hier enig nadeel van ondervonden. De inschrijvingen van Nederlandse collega’s van eiser die eveneens stamceltherapie hebben aanboden worden ook niet doorgehaald. Verweerder dient gelet op de beoordelingsvrijheid die artikel 7 van de Wet BIG biedt een eigen afweging te maken. De maatregel van de GMC zou niet automatisch dienen te leiden tot doorhaling in het BIG register in Nederland. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen omdat de door eiser verrichte handelingen in Nederland nimmer tot het opleggen van een maatregel hadden geleid en derhalve ook niet tot doorhaling van eisers registratie als arts in het BIG register. Ten slotte stelt eiser dat de gevolgen van het besluit tot een onbillijke situatie leidt: eiser kan immers niet meer werkzaam zijn als arts en daarmee geen inkomsten meer generen, daarbij leidt het besluit voor eiser tot onherstelbare imago schade.
4.1
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet BIG worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder handelingen op het gebied van de geneeskunst verstaan alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen.
4.2
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wordt de inschrijving doorgehaald indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
4.3
Ingevolge artikel 7a van de Wet BIG kan de minister artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, onderdeel e, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5
Uit de memorie van toelichting behorende bij de wijziging van de Wet BIG (Tweede Kamer, 2009-2010), 32 261, nr. 3, p. 8-10) blijkt dat met de wijziging per 1 juli 2012 is beoogd expliciet te maken dat gevolg kan worden gegeven aan een door een buitenlandse rechter opgelegde straf aan een titelgerechtigde met een Nederlands diploma die in Nederland geregistreerd is of wil worden. Daarmee is een gelijkschakeling bewerkstelligd tussen een titelgerechtigde met een Nederlands diploma, die ingevolge een buitenlandse rechterlijke uitspraak is beperkt in de beroepsuitoefening en vervolgens (weer) in Nederland wil komen werken, en een beroepsbeoefenaar met een buitenlands diploma, die eenzelfde maatregel door een buitenlandse rechter opgelegd heeft gekregen, en die in Nederland geregistreerd is of wil worden.
Er is voor gekozen met deze wijziging zo veel mogelijk aan te sluiten bij het destijds bestaande systeem van artikel 42, eerste lid, van de Wet BIG. Dit houdt in dat er hier te lande geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid. Hierdoor is het niet bij voorbaat uitgesloten dat iemand in het buitenland zijn recht op beroepsuitoefening op grond van een in het buitenland genomen beslissing verliest om een reden die in Nederland niet tot een zodanig oordeel zou hebben geleid. Dit is destijds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook onderkend.
De redenen om bij het destijds bestaande systeem van artikel 42 aan te sluiten zijn de volgende. Voorop staat dat een beroepsbeoefenaar, ongeacht of deze over een Nederlands getuigschrift beschikt of niet, zich te houden heeft aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening en ook onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf- en bestuursrechtelijke normen en herbeoordeling van de (in het buitenland plaatsgevonden hebbende) omstandigheden van het concrete geval en de vertaling ervan naar de Nederlandse situatie is uitzonderlijk moeilijk. De vraag is of alle relevante omstandigheden nog voldoende te traceren zijn. De vraag is ook of men erin slaagt de situatie in het buitenland te vergelijken met die in Nederland. Tot slot betekent de mogelijkheid van een herbeoordeling een grote toestroom van aanvragen en – daarmee gepaard gaande – hoge uitvoeringslasten voor de behandelingen van de aanvragen.
Niettemin zouden zich in een individueel geval zulke uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen, dat automatische overname van een in het buitenland opgelegde maatregel tot een zeer onbillijk resultaat leidt. In het ingevoegde artikel 7a is daarom een hardheidsclausule geïntroduceerd voor die gevallen waarin de automatische overname van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking gelet op het belang dat artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, onderdeel e, beoogt te beschermen tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dit kan het geval zijn indien de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt. Of indien het in het buitenland gepleegde vergrijp van een zodanige geringe ernst is dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking geleid zou hebben. De minister zal hiervan slechts gebruik maken indien de veiligheid van de patiënt hierdoor niet in het geding komt.
Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen naar verwachting slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding geven tot een afwijking of buiten toepassing laten van het beginsel van automatische overname. Dit mag namelijk geen nadelige effecten sorteren voor het algemeen belang van het publiek bij gekwalificeerd en bevoegde beroepsbeoefenaren en actuele weergave ervan in het BIG-register.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het vorenstaande blijkt dat de wetgever met de invoering van artikel 7, aanhef en onder e, van de wet BIG uitdrukkelijk heeft beoogd dat een in het buitenland opgelegde tuchtrechtelijke beslissing er toe leidt dat de inschrijving in het BIG register van een beroepsbeoefenaar in Nederland wordt doorgehaald, behoudens een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen dat geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid omdat voorop staat dat een beroepsbeoefenaar zich heeft te houden aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening en ook onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf- en bestuursrechtelijke normen.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de uitspraak van de GMC een maatregel is zoals bedoeld in artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG, zodat deze in het buitenland aan eiser opgelegde maatregel in beginsel leidt tot doorhaling van eisers BIG-registratie. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de maatregel in het Verenigd Koninkrijk ten tijde van het bestreden besluit nog voortduurde. Gelet op het bepaalde in artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wordt de inschrijving van eiser als gevolg van de maatregel doorgehaald. Verweerder kan deze bepaling ingevolge artikel 7a van de Wet BIG slechts buiten toepassing laten indien deze bepaling, gelet op het te beschermde belang, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. De voorzieningenrechter ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat overname van de maatregel niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
6.3
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een beroep op de hardheidsclausule heeft blijkens de Memorie van Toelichting (TK 2009-2010, 32 261, nr. 3, p. 11) kans van slagen indien een buitenlandse bevoegdheidsbeperking in het geheel geen verband houdt met de beroepsuitoefening of als evident is dat het gepleegde vergrijp in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsontneming zou hebben geleid. Om een effectief beroep op de hardheidsclausule te kunnen doen, zal eiser feiten en omstandigheden moeten aanvoeren en bewijzen.
6.4
Eiser stelt zich op het standpunt dat het overnemen van de maatregel van de GMC van onbillijke aard is omdat hij geen stamceltherapie of behandelingen met Aqua Tillis therapie in het Verenigd Koninkrijk heeft uitgevoerd, maar uitsluitend in Nederland waar stamceltherapie op dat moment was toegestaan. Ook de Aqua Tilis therapie was in Nederland toegestaan.
6.5
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in het Verenigd Koninkrijk geen patiënten behandeld heeft met stamceltherapie. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiser in Londen met patiënten heeft gesproken over het toepassen van stamceltherapie in Nederland. Eiser stelt zich op het standpunt dat dergelijke consulten slechts een informatief karakter hadden en niet kunnen worden aangemerkt als een geneeskundige verrichting. De voorzieningenrechter volgt eiser hierin niet. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet BIG, onder geneeskundige verrichtingen ook het verstrekken van adviezen aan patiënten aangaande hun ziekte moet worden verstaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser blijkens het GMC rapport patiënt F het toepassen van stamceltherapie heeft aangeraden in relatie tot haar ziekte Multiple Sclerosis.
6.6
Met betrekking tot patiënt F staat hierover in het GMC oordeel:
“Patient F
On 16 May 2006 Patient F attended a consultation with you at your consulting rooms at 57a Wimpole St, London,
Admitted and found proved
i. Patient F suffered from Multiple Sclerosis,
Admitted and found proved
ii. During the consultation you recommended electromagnetic therapy followed by stem cell therapy to take place in Holland;
Found proved
(……)
Following the consultation you sent Patient F a letter dated 19 May 2006 together with other literature in which the following claims were made,
Admitted and found proved
i. That 600 patients had been treated with stem cell therapy of whom 75% had reported some degree of improvement,
Admitted and found proved
ii. That the [A] clinic [eisers kliniek in [plaats 2]] had treated 60 people with MS in 2005 and that as a result of their treatment 10% were out of their wheelchair and 80% had received significant improvement to their health,
Admitted and found proved
iii. That you personally had treated “approximately 120 patients over the last year and a half of which half had MS and 10% were now walking out of a wheelchair. Another 80% have had a “proven significant clinical benefit”
Admitted and found proved
iv. That Assaidi Aqua Tilis Therapy had caused the improvement or complete removal of symptoms of ‘many patients’,
Admitted and found proved
v. That the following diseases were treatable effectively with Core Blood Stem Cell Therapy: heart disease, stroke, Alzheimer’s, and other neurological diseases like MS, ALS and spinal cord lesions as well as a number of other serious conditions and diseases,
Found proved
vi. That you had achieved ‘spectacular results’ with core blood stem cell treatments;
Admitted and found proved
The claims made in your letter and in the accompanying literature provided by you,
i. Exaggerated the benefits of the treatment proposed for Patient F
Found proved
ii. Were unsupported by scientific or substantial clinical evidence,
Found proved
iii. Were misleading,
Found proved
iv. Were dishonest,
Found not proved
v. Exploited the patient’s vulnerability,
Found proved
vi. Failed to warn the patient of the potential risks of stem cell therapy;
Found proved.”
6.7
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat blijkens het GMC rapport eiser tijdens een consult in Londen Patiënt B heeft geadviseerd over de Aqua Tilis therapie in relatie tot zijn (gestelde) Hodgkins aandoening.

Patient B
In January 2006 you met at your consulting rooms Patient B (a journalist) purportedly for a consultation in relation to his suffering from Hodgkins’ Desease
Admitted and found proved
(…..)
During the consultation you made the following assertions,
iii. The there was ‘a good chance’ that Aqua Tilis Therapy’ would be and effective remedy for the patient’s illness,
Admitted and found proved
iv. That ‘Aqua Tilis Therapy’ would be an effective remedy for the patient’s illness,
Admitted and found proved
v. That the inventor of the MRI (Magnetic Resonance Imaging) machine had made a ‘therapeutic’ MRI machine.
Admitted and found proved.
(…..)
6.
Your statements as set out at 5ii, iv and v were found false, misleading, dishonest.
7.
You did not contact other health professionals purportedly undertaking the care of the patient either during of following your consultation.
Admitted and found proved.
7b
This was unprofessional
Admitted and found proved “
6.8
Uit het voorgaande blijkt dat eiser bij consulten in het Verenigd Koninkrijk patiënten B en F heeft geadviseerd over het ondergaan van stamceltherapie dan wel Aqua Tilis therapie in relatie tot hun ziektes. De voorzieningenrechter volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat hem in het Verenigd Koninkrijk een beroepsverbod is opgelegd voor behandelingen die uitsluitend in Nederland hebben plaatsgevonden, nu geneeskundige verrichtingen ook het onderzoeken en het geven van raad rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen omvat.
6.9
De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn stelling dat de maatregel is gebaseerd op vergrijpen van geringe aard. Nog daargelaten dat eiser zich heeft te houden aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening, heeft verweerder in de door de GMC verweten gedragingen betreffende patiënt B en F niet als van geringe aard hoeven aan te merken.
6.1
Eiser stelt voorts dat verweerder zijn beroep op de hardheidsclausule moet honoreren omdat zijn casus vergelijkbaar is met het voorbeeld in het advies van de Raad van State inzake de wijziging van de BIG voor de noodzaak van het opnemen van een hardheidsclausule. De Raad van State illustreert haar advies met de casus van een arts die in Ierland een abortus uitvoert en als gevolg daarvan wordt doorgehaald in het BIG registers. (TK 2009-2010, 32 261, nr. 4, p.8). Nog daargelaten of er sprake is van een vergelijkbaar geval, slaagt eisers stelling niet. Weliswaar heeft de wetgever het advies van de Raad van State een hardheidsclausule in de nieuwe Wet BIG op te nemen ter harte genomen maar blijkens de Memorie van Toelichting (TK 2009-2010, 32 261, nr. 3, p. 8 - 10) heeft verweerder er expliciet voor gekozen aan te sluiten bij het bestaande systeem van artikel 42 van de wet BIG omdat voorop staat dat een beroepsbeoefenaar zich te houden heeft aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake beroepsuitoefening. Daarbij is onderkend dat het niet bij voorbaat is uitgesloten dat iemand in het buitenland zijn recht op beroepsuitoefening op grond van een in het buitenland genomen beslissing verliest om een reden die in Nederland niet tot een zodanig oordeel zou hebben geleid. Het betoog faalt.
6.11
Het feit dat het oordeel van de GMC verstrekkender gevolgen heeft dan dat eiser destijds heeft kunnen voorzien leidt, naar oordeel van de voorzieningenrechter, er evenmin toe dan het beroep op de hardheidsclausule slaagt. De wetgever heeft er bewust voor gekozen geen overgangsrecht op te nemen. Bovendien is het beroepsverbod van eiser in het Verenigd Koninkrijk nog immer van kracht. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat eisers beroep op de hardheidsclausule op dit punt niet slaagt.
6.12
Ten slotte heeft eiser gesteld dat hij door het besluit van verweerder onherstelbare imagoschade oploopt en dat hij grote financiële problemen heeft doordat hij zijn beroep als arts niet meer kan uitoefenen en dus geen inkomsten meer kan genereren. De voorzieningenrechter overweegt dat alhoewel zij zich realiseert dat verzoeker hard wordt getroffen door het bestreden besluit, dit geen reden is de hardheidsclausule toe te passen. De aangevoerde omstandigheden kunnen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt maar veeleer als een rechtstreeks gevolg van de uitvoering van de wet.
7
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden eisers inschrijving in het BIG-register heeft kunnen doorhalen. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond.
Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
8
Er bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.