4.De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de aanslagen en gevechtshandelingen door en van de Taliban kunnen worden gekwalificeerd als misdrijven die onder de reikwijdte van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.
5.1In geschil is of sprake is van ‘knowing participation’. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij slechts in het algemeen wist waar de Taliban mee bezig was, maar niet wat, wanneer en waar acties zouden plaatsvinden. Daarmee voldoet hij niet aan de voorwaarden om te kunnen spreken van ‘knowing participation’, aldus eiser.
5.2Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij wist dat de Taliban zelfmoordaanslagen pleegt en dat personen die hij als chauffeur vervoerde en voor wie hij tolkte, hiervoor waren geronseld. Zo heeft hij tijdens het nader gehoor van 12 april 2011 verklaard over het vervoeren van een man genaamd [naam persoon1], die spullen bij zich had om een zelfmoordaanslag te plegen en ook aan eiser bevestigde dat hij dat ging doen. Eiser heeft [naam persoon1] toen in het district [district] in [plaats1] afgezet en daar is later een aanslag gepleegd op de bazaar waarbij veel mensen omkwamen. Eiser heeft voorts verklaard ‘heel vaak’ mensen te hebben opgehaald en afgeleverd die kwamen voor het plegen van een zelfmoordaanslag of om deel te nemen aan gevechten, in ieder geval ‘slechte daden’ kwamen doen (pagina 26). Ook heeft hij verklaard getolkt te hebben tussen buitenlanders en de Taliban waarbij de gesprekken gingen over de locatie van de aanslagen en het geldbedrag voor de nabestaanden (pagina 25). De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser op de hoogte was van het plegen van de betreffende misdrijven en derhalve sprake is van ‘knowing participation’.
6.1Voorts is in geschil of eiser op enige wijze persoonlijk heeft deelgenomen aan de betreffende misdrijven en daarmee voldoet aan de voorwaarde van ‘personal participation’.
Eiser stelt dat zijn werkzaamheden slechts marginaal en dus niet wezenlijk van aard waren. Volgens eiser is bovendien sprake geweest van dwang nu hij na het betalen van enkele hoge boetes aan de Taliban riskeerde tweederde van het land van zijn familie te verliezen als hij niet zou meewerken, waardoor onvoldoende landbouwgrond zou overblijven om zijn familie van voedsel te voorzien. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat eiser door zijn achtergrond is meegezogen in de oorlog en het geweld, waardoor Afghanistan al decennia wordt geteisterd. Tot slot is ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken dat eiser twee jonge jongens ervan heeft weerhouden aanslagen te plegen.
6.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van werkzaamheden die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het plegen van zelfmoordaanslagen. Uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor kan worden afgeleid dat eisers specifieke talenkennis maakte dat hij onmisbaar was bij gesprekken die plaatsvonden over de locatie van en het geldbedrag voor de zelfmoordaanslagen. Deze gesprekken vormden volgens eisers verklaringen een essentieel onderdeel in de voorbereiding van de zelfmoordaanslag. Door juist bij deze gesprekken tolkwerkzaamheden te verrichten, heeft eiser er mede voor zorg gedragen dat burgers de aanmerkelijke kans liepen te worden gedood dan wel verwond als gevolg van een zelfmoordaanslag. Eisers werkzaamheden als chauffeur hebben eveneens een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van de zelfmoordaanslagen. Eiser heeft daadwerkelijk personen die een zelfmoordaanslag zouden gaan plegen naar de plek van bestemming gebracht. Hij heeft hen bovendien onderdak gegeven. Eiser heeft daarmee in wezenlijke mate bijgedragen aan het mogelijk maken van de zelfmoordaanslagen. Dat eiser zich in 2006 niet vrijwillig bij de Taliban heeft aangesloten, maakt niet dat sprake is van dwang. Eiser heeft voor 2006 verschillende functies vervuld binnen de Taliban. Daarnaast valt niet in te zien dat eiser zich niet eerder had kunnen onttrekken aan het begane misdrijf. Dat eiser twee jongens zou hebben overgehaald zich niet te offeren, acht verweerder niet geloofwaardig.
6.3De rechtbank is van oordeel dat uit eisers verklaringen blijkt dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij door middel van zijn werkzaamheden als tolk en chauffeur de zelfmoordaanslagen van de Taliban direct heeft gefaciliteerd en daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij heel vaak mensen heeft opgehaald en afgeleverd die een zelfmoordaanslag kwamen plegen dan wel andere ‘slechte daden’ gingen doen. Dat hij die personen niet zelf bracht tot aan de plek waar de zelfmoordaanslag plaatsvond, doet hier niet aan af. Dat eiser zijn werkzaamheden onder dwang zou hebben uitgevoerd en hij daarom niet voor zijn daden verantwoordelijk mag worden gehouden, wordt evenmin gevolgd. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet valt in te zien waarom eiser zich niet eerder heeft onttrokken aan zijn activiteiten voor de Taliban, te meer nu eiser heeft verklaard zich niet te kunnen verenigen met de handelingen van de Taliban. Gesteld noch gebleken is dat eiser pogingen heeft gedaan zich eerder aan de activiteiten te onttrekken. Voorts wijst verweerder terecht op het feit dat eiser zich al eerder, in 1995, had aangesloten bij de Taliban. Dat eiser is opgegroeid met oorlog en geweld doet daar niet aan af, nu dit geldt voor bijna iedereen in Afghanistan. Bovendien heeft eiser verklaard dat de dwang zich pas geruime tijd na zijn tweede aansluiting bij de Taliban voordeed. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn handelen in wezenlijke mate heeft bijgedragen tot de hierboven bedoelde misdrijven en derhalve sprake is van ‘personal participation’.
6.4Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder hem desondanks niet artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft kunnen tegenwerpen, omdat hij door zijn invloed op de twee jongens ook twee zelfmoordaanslagen met mogelijk tientallen slachtoffers heeft voorkomen. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers relaas ten aanzien van deze twee jongens in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder terecht artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan eiser heeft tegengeworpen en eisers aanvraag in redelijkheid op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen.
7.1Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door de Taliban, omdat hij de twee jongens ervan heeft weerhouden een zelfmoordaanslag te plegen en hen heeft geholpen te vluchten. Daarbij is hij geholpen door een Talib genaamd [naam persoon2]. Verweerder gaat ten onrechte selectief om met de verklaringen van eiser, nu de verklaringen die in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen eiser worden gebruikt, wél geloofwaardig worden geacht en de rest niet. Ter onderbouwing van het relaas heeft eiser in beroep een kopie van een brief van de Taliban van 5 februari 2013 overgelegd en een vertaling daarvan. Uit deze brief zou blijken dat de Taliban eiser zoekt en dreigt hem de doodstraf te geven indien hij zichzelf niet opoffert.
7.2Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser de jongens heeft geholpen, omdat niet aannemelijk is dat eiser ineens een dergelijk groot risico zou nemen. Bovendien is niet aannemelijk dat hij daarbij is geholpen door [naam persoon2] nu die een hoge positie binnen de Taliban had. Verder heeft hij tegenstrijdig verklaard over de reden waarom [naam persoon2] Afghanistan zou zijn ontvlucht.
Ten aanzien van de door eiser in beroep overgelegde brief stelt verweerder primair dat de behandeling van het beroep dient te worden aangehouden teneinde het document op echtheidskenmerken te onderzoeken. Subsidiair stelt verweerder dat blijkens het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van 4 juli 2012 corruptie bij het verkrijgen van documenten wijdverbreid is. Bovendien onderbouwt de inhoud van het document eisers relaas over de twee jongens niet, nu de brief zeer algemeen van aard is en niet gebleken is dat eisers familie sinds zijn vertrek problemen heeft ondervonden door de Taliban. Evenmin is gebleken hoe zij aan het document zijn gekomen. Derhalve kan het overgelegde document niet leiden tot geloofwaardigheid van het asielrelaas.
7.3Volgens paragraaf C4/3.11.3.4 van de Vc 2000, voor zover hier van belang, kan de situatie zich voordoen dat aan de vreemdeling op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar dat tegelijkertijd aannemelijk is dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. In dat geval is sprake van een uitzettingsbeletsel.
7.4De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat eiser, nadat hij in eerste instantie meerdere personen voor de Taliban heeft vervoerd en voor meerdere personen heeft getolkt, zoals hierboven beschreven, daarna opeens het grote risico zou hebben genomen te proberen twee jongens ervan te overtuigen af te zien van een zelfmoordaanslag. Ook heeft de verweerder in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat een hooggeplaatste Talib eiser daarbij heeft geholpen.
7.5De rechtbank overweegt voorts dat, hoewel eiser de brief van de Taliban al op 4 april 2013 heeft overgelegd, verweerder pas enkele dagen voor de zitting heeft verzocht het onderzoek ter zitting aan te houden, dan wel het onderzoek te schorsen, om hem in de gelegenheid te stellen de brief te laten onderzoeken op echtheid. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. Verweerder heeft zich immers subsidiair op het standpunt gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van 4 juli 2012, pagina 55, volgt dat documenten eenvoudig kunnen worden vervalst en tegen betaling worden verkregen. Uit de desbetreffende passage blijkt dat het ook documenten van de Taliban betreft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van een onderzoek naar de echtheidskenmerken van de brief geen meerwaarde te verwachten is. Bovendien heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brief het relaas van eiser niet bevestigt, nu deze wat dat betreft zeer algemeen van aard is. Er wordt enkel vermeld dat eiser ‘ongehoorzaam’ is geweest. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de brief onvoldoende blijkt dat eiser bij terugkeer een risico op een behandeling in strijd met artikel