1.Na indiening van het beroep is de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Thans zal de rechtbank beoordelen of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
2.1Eiseres voert aan dat de staandehouding onrechtmatig is, omdat ten tijde van haar staandehouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
2.2Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd – voor zover hier van belang – op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.3Op grond van verweerders beleid zoals neergelegd in A2/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, heeft de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen de bevoegdheid om personen staande te houden om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de persoon vast te stellen. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden als sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren of ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het vermoeden dat de persoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, toetsen aan objectieve maatstaven. Deze objectieve maatstaven zijn in ieder geval gebaseerd op tenminste één van de volgende voorwaarden. Onder deze voorwaarden zijn begrepen: feiten of omstandigheden van de situatie waarin de persoon wordt staande gehouden en ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, KMar of andere overheidsinstanties. Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag in ieder geval in de volgende situaties aangenomen worden:
• aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;
• een redelijk vermoeden van mensensmokkel;
• een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;
2.4Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 8 juli 2013 en het proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2013 blijkt het volgende. Verbalisanten waren met een zogenaamde “au pair-controle” bezig. Het doel van deze controle was om toezicht te houden op historische adressen waarvan blijkt dat daar eerder vreemdelingen, al dan niet rechtmatig, in het kader van de au pair-regeling hebben verbleven. Deze controles komen voort uit ervaringsgegevens van de vreemdelingenpolitie. Gebleken is namelijk dat als het verblijf van een au pair wordt beëindigd, er in de meeste gevallen direct of na enige tijd een andere au pair bij het gastgezin verblijft. In verband met het feit dat de procedure na afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ter verkrijging van een verblijfsvergunning enige tijd vergt, is het in het vreemdelingenadministratiesysteem van de politie niet direct duidelijk of er daadwerkelijk een au pair op het reeds bekende adres verblijft. Uit de controle volgt een juiste registratie van de in Nederland verblijvende au pair. Het toezicht en de registratie wordt mede van belang geacht omdat de groep au pair in de meeste gevallen “kwetsbare” jonge vrouwen zijn, die voor het eerst in een vreemd land verblijven. Bij eerdere controles die zijn uitgevoerd in de politie-eenheid Midden-Nederland zijn meerdere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen en misstanden aangetroffen.
2.5De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden genoemd in de voornoemde processen-verbaal in samenhang met het beleid in A2/2 van de Vc 2000 van oordeel dat een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf kon worden aangenomen op grond waarvan de vreemdelingendienst op 8 juli 2013 een controle op het betreffende adres heeft kunnen uitvoeren. Het nadere proces verbaal van 16 juli 2013 bevat voldoende concrete informatie over de feiten en omstandigheden waaronder eerder op grond van artikel 50 van de Vw 2000 gehouden controles hebben plaatsgevonden. De informatie in deze stukken, gelezen in samenhang met het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, maken inzichtelijk op grond waarvan, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden is gerezen dat zich op het adres [adres1] te [adres2] zich een persoon bevond met betrekking tot wie de ambtenaren belast met het toezicht een toezichthoudende taak hadden. Anders dan namens eiseres is betoogd, acht de rechtbank voormelde informatie toereikend geacht om een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 50 van de Vw 2000 te rechtvaardigen. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij de controle op discriminerende wijze is opgetreden. Dat op het adres [adres1] te [adres2] niet al eerder illegale au pairs zijn aangetroffen maakt niet dat het eigen onderzoek van de politie zich niet tot dit adres mocht uitstrekken. De rechtbank acht de onderhavige staandehouding dan ook overeeenkomstig het beleid dat is neergelegd in A2/2 van de Vc 2000. Dit in aanmerking genomen is de staandehouding naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig.
3.1De rechtbank stelt vast dat de maatregel is opgelegd in het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit de volgende omstandigheden:
a. zij is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
b. zij heeft zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 gehouden;
c. zij heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt, en zij heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg aan gegeven;
d. zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
e. zij beschikt niet over voldoende middelen van bestaan;
f. zij heeft arbeid verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3.2Eiseres betwist dat zij Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat aan een visum geen vertrektermijn wordt gelegd, zodat zij niet eerder de aanzegging heeft gekregen om Nederland binnen een bepaalde tijd te verlaten en dan ook niet ten grondslag kan worden gelegd dat zij zich niet heeft gehouden aan een vertrektermijn.
3.3Niet in geschil is dat eiseres in 2011 met een visum Nederland is binnengekomen. Eiseres heeft tijdens het gehoor van 8 juli 2013 verklaard dat zij naar Nederland is gekomen met de bedoeling om een betere toekomst te krijgen en meer geld te gaan verdienen. Eiseres had een visum dat geldig was van 12 oktober 2011 tot 26 november 2011. Eiseres wist dat zij na afloop van de geldigheid van haar visum terug moest naar de Filippijnen maar zij heeft dit opzettelijk niet gedaan. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat zij op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval ook de grond dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De overige gronden zijn niet betwist. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
4.1Eiseres voert voorts aan dat verweerder vanaf 10 juli 2013 had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel, nu op die datum een e-ticket ten behoeve van eiseres beschikbaar was voor een vlucht naar de Filippijnen.
4.2Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2013 blijkt dat [persoon1] op 10 juli 2013 om 17.00 uur met verweerder heeft gebeld, met de mededeling dat er een e-ticket ten behoeve van eiseres beschikbaar was. Op het ticket stond echter niet de naam van eiseres en er was ook geen betalingsbewijs. Verder was de vluchtdatum van het ticket 10 juli 2013 om 12.00 uur. Eiseres kon op 10 juli 2013 dan ook geen gebruik meer maken van dit ticket. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de overgelegde ticket geen aanleiding voor verweerder hoefde te zijn om een lichter middel toe te passen.
4.3Verder heeft de gemachtigde van eiseres op 10 juli 2013 een fax aan verweerder verzonden met daarbij een vliegticket ten behoeve van eiseres voor een vlucht op 20 juli 2013. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze fax op diezelfde datum naar de Dienst Terugkeer & Vertrek is verzonden en dat de regievoerder deze fax op 11 juli 2013 heeft ontvangen, waarna de bewaring gelijk is opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring, gelet op deze feiten, niet onrechtmatig tot 11 juli 2013 heeft voortgeduurd.