ECLI:NL:RBDHA:2013:14332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_35009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Sri Lankaanse eiser met banden aan LTTE en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Sri Lanka

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sri Lankaanse eiser, die stelt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka het risico loopt op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser, geboren in 1987, heeft een leidinggevende functie gehad binnen de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) en beroept zich op de onveilige mensenrechtensituatie in zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de risicofactoren, zoals genoemd in eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onvoldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de beoordeling van de asielaanvraag.

De rechtbank wijst erop dat de eiser, ondanks dat zijn asielrelaas als geloofwaardig wordt beschouwd, niet voldoende bescherming heeft gekregen tegen de risico's die hij bij terugkeer zou lopen. De rechtbank neemt in overweging dat er nieuwe informatie is over de behandeling van Tamils die terugkeren naar Sri Lanka, waaruit blijkt dat ook personen zonder directe banden met de LTTE risico lopen op arrestatie en mishandeling. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de risicofactoren niet adequaat zijn beoordeeld.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 944,--. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de risico's voor asielzoekers bij terugkeer naar hun land van herkomst, vooral in het licht van de mensenrechtensituatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/35009
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:

[eiser],
geboren op [geboortedag] 1987, van Sri Lankaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. K.E. van der Lugt, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 januari 2012 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 6 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S. Patamanaman, tolk in de taal Tamil. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Standpunten partijen
1.
Verweerder acht het asielrelaas van eiser geloofwaardig. Verweerder gelooft dat eiser en zijn familie banden hebben met de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Slechts de werkzaamheden van zijn broer[naam broer] binnen de LTTE worden niet geloofwaardig geacht. Verweerder stelt echter dat niet is aangetoond dat eiser en zijn familieleden in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten, gelet op het volgende. Verweerder stelt dat eiser Sri Lanka is uitgereisd met een echt paspoort en een vals visum. Dit paspoort is uitgegeven op 23 mei 2011. Het is niet aannemelijk dat eiser dit paspoort niet in persoon heeft aangevraagd. Er is niet gebleken dat er sprake was van corruptie en omkoping bij de aanvraag van het paspoort, noch blijkt uit het ambtsbericht van juli 2011 inzake Sri Lanka (ambtsbericht) dat dit het geval is bij paspoortaanvragen. Eiser heeft bij zijn uitreis, waarbij hij meerdere malen is gecontroleerd, geen problemen gehad met de autoriteiten. Dit alles duidt er niet op dat eiser te vrezen heeft van de autoriteiten. Dat het visum vals is bevonden, doet daaraan niet af. Dat eiser denkt dat zijn oom smeergeld heeft betaald en hij daarom bij zijn uitreis geen problemen heeft ondervonden, wordt niet gevolgd. Eiser is namelijk onderweg naar de luchthaven al gecontroleerd en heeft zijn paspoort moeten laten zien. Ook is hij bij de douane gecontroleerd en heeft hij geen problemen ondervonden. Verder stelt verweerder dat eiser in december 2011 is opgepakt in verband met een verkeersovertreding, is meegenomen naar het politiebureau, voor de rechtbank is verschenen en is veroordeeld tot een boete van 500 roepies. Dat eiser zijn identiteitsdocument toen niet hoefde te tonen, wordt niet gevolgd. Afgezien van dat hier sterk aan wordt getwijfeld heeft eiser zich bij de rechterlijke macht moeten melden en zich daar moeten identificeren en heeft eiser zijn persoonsgegevens moeten opgeven in verband met een kwitantie. Hetgeen eiser in het aanvullend nader gehoor heeft gezegd, namelijk dat als hij niet door een man van de EDP was geholpen, hij wel was opgepakt, wordt niet gevolgd, omdat eiser hier niet over heeft verklaard in het nader gehoor. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de autoriteiten in 2010, juni of juli 2011 en september of oktober 2012 bij eisers huis langs zouden zijn geweest, er gelet op deze beperkte frequentie niet op duidt dat eiser dermate in de belangstelling stond van de autoriteiten. Bovendien heeft eiser bij familieleden ondergedoken gezeten en is hij meerdere keren teruggekeerd naar zijn eigen huis in [woonplaats], waar zijn zus woont. Gezien het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat bij terugkeer naar het land van herkomst geen sprake zal zijn van een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), mede gelet op de omstandigheid dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat er aanwijzingen zijn dat terugkerende Sri Lankanen in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan.
2.
Eiser voert aan dat, gezien zijn leidinggevende functie binnen de LTTE en de mensenrechtensituatie in Sri Lanka, bij zijn terugkeer sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van EVRM. Eiser stelt hiertoe het volgende. Hij heeft een leidinggevende functie gehad binnen de LTTE en het is aannemelijk dat zijn naam bekend is geraakt bij de autoriteiten.Verder staat in het ambtsbericht beschreven dat corruptie een rol kan spelen bij de afgifte van documenten. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat eiser zijn paspoort zelf heeft aangevraagd. Het is aannemelijk dat het paspoort via fraude is verkregen, ook al ziet het er authentiek uit. Eiser heeft verklaard dat hij niet voor geleverde diensten heeft betaald en dat hij denkt dat zijn oom smeergeld heeft betaald. Zijn oom heeft namelijk ook andere documenten en de contacten met de reisagent geregeld. Op de vraag hoe eiser met zijn eigen paspoort heeft kunnen reizen, verklaart hij dat zijn oom smeergeld heeft betaald. Eiser heeft een verkeersboete gekregen voor het niet dragen van een helm. Hij was niet de bestuurder van de brommer, alleen de bestuurder moest zich verantwoorden bij de rechtbank. De boete is door de verkeerspolitie opgelegd. In het aanvullend gehoor heeft eiser een verdere toelichting gegeven op de gang van zaken en verklaard dat een man van de EDP hen geholpen heeft. De minister stelt dat eiser ‘slechts’ drie keer is bezocht door de autoriteiten, echter eiser is bezocht door de autoriteiten en er bestaat dus negatieve aandacht voor hem. De bezoeken worden geloofwaardig geacht. Eiser wijst op de UNHCR eligibility guidelines van 21 december 2012. Eiser voldoet aan het genoemde onder nummer 2 en 6. Eiser heeft zich bij zijn familie moeten schuilhouden. Bij het bezoek van de autoriteiten aan zijn huis werd zijn schuilnaam ‘[schuilnaam]’ genoemd, dit duidt erop dat de autoriteiten bekend zij met de activiteiten van eiser. Eiser is slechts een keer naar zijn zus in [woonplaats] geweest. Eiser heeft bij familie en kennissen ondergedoken gezeten. Er is onvoldoende getoetst aan de risicofactoren. Eiser heeft littekens. Er hebben bezoeken aan zijn huis plaatsgevonden nadat de LTTE was verslagen. Door zijn werkzaamheden is eiser bij een groot aantal Tamiltijgers bekend geraakt en aannemelijk is dat deze mannen door de autoriteiten zijn opgepakt en ondervraagd over de LTTE, waarbij eisers naam bekend zal zijn geraakt. Dat eisers broer actief was binnen de LTTE is een relevante risicofactor. Verder voert eiser aan dat uit de overgelegde uitspraken blijkt dat door het uitblijven van een nieuw ambtsbericht de inschatting van het gevaar bij terugkeer wordt bemoeilijkt. Uit de bijgevoegde informatie blijkt dat sprake is van een verslechtering van het gevaar bij terugkeer van Tamils vergeleken met het ambtsbericht van 2011. De rapporten dateren van na WBV 2012/10 en de stelling van verweerder dat uit de documenten niet kan worden opgemaakt dat iedere Tamil bij terugkeer gevaar loopt, wordt niet ondersteund door voornoemde uitspraken van rechtbanken. Eiser heeft de werkzaamheden van zijn broer[naam broer] naar voren gebracht in de zienswijze. Verder heeft hij melding gemaakt van de omstandigheid dat hij niet wist of zijn broer nog leefde en dat hij bij de inlichtingendienst had gewerkt op pagina 12 van het nader gehoor en in de correcties en aanvullingen. In het nader gehoor op pagina 11 heeft hij verklaard dat zijn broer [naam broer2] bij de LTTE actief was. Eiser is samen met die broer in het openbaar gezien. Hij heeft ook melding gemaakt van zijn zus [naam zus] op pagina 7 in het nader gehoor, zij heeft voor de geheime dienst van de LTTE gewerkt. Ten slotte voert eiser aan dat hij in bij terugkeer in Sri Lanka geen alibi zal kunnen geven voor zijn verblijf in Nederland, zodat voor de hand ligt dat hij asiel heeft aangevraagd. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat een Tamil-asielzoeker door Nederland is teruggestuurd en na aankomst in Sri Lanka ernstig is mishandeld. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser stukken overgelegd en verwezen naar een aantal uitspraken.
3.1
Eiser heeft de volgende informatie overgelegd:
1.
Update 2012, nr. 28, jaargang 18 van 26 september 2012 van Vluchtelingenwerk,
2.
United Kingdom: halt deportation flight to Sri Lanka van Human Rights Watch van 15 September 2012,
3.
Sri Lankan deportees allegedly tortured on return from the UK and other countries,
4.
Terugkeer Tamils: Britse uitspraak en landeninformatie over mishandeling bij terugkeer van 11 juli 2012 van Vluchtelingenwerk,
5.
Sri Lanka-Bulletin: recent reports on torture and ill-treatment van 30 November 2011,
6.
Notitie Behandeling asielaanvragen Tamils uit Sri Lanka van maart 2010 van Vluchtelingenwerk Nederland,
7.
Notitie Behandeling asielaanvragen Tamils uit Sri Lanka van maart 2011 van vluchtelingenwerk Nederland,
8.
Informatie van het landelijk bureau van Vluchtelingenwerk van 21 januari 2012,
9.
Deported Tamils face torture on return to Sri Lanka van 15 december 2011 van the Guardian,
10.
Suspend deportations of Sri Lankan Tamils van 25 februari 2012 van Human rights Watch,
11.
UNHCR Eligibility guidelines for assessing the international protection needs of Asylum seekers from Sri Lanka van 5 juli 2010,
12.
UK: Halt deportations of Tamils to Sri Lanka van 24 februari 2012 van Human Rights Watch,
13.
Uitspraak van de High Court of Justice, administrative court and the Upper tribunal van 28 februari 2013,
14.
Court stops Tamil asylum seekers being sent back to Sri Lanka van 28 februari 2013 van the Guardian.
3.2
Verder verwijst eiser naar de volgende uitspraken:
1.
een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 6 december 2012, AWB 11/1629,
2.
uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 6 juni 2012, AWB 12/18112, van 12 november 2012, AWB 12/30978 en 12/30973, van 5 december 2012, AWB 12/36286 en van 17 januari 2013, AWB 12/38851,
3.
een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 juni 2012, AWB 12/17918 en 12/17917,
4.
uitspraken van de rechtbank Haarlem, van 10 juli 2012, AWB 12/19928 en van 6 maart 2013, AWB 12/19326 en 12/19332,
5.
een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2012, AWB 12/28777 en 12/28778,
6.
een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 11 december 2012, AWB 12/37610,
7.
een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 januari 2013, AWB 12/23061 en 12/23060 en
8.
een uitspraak van deze rechtbank van 15 januari 2013, AWB 12/38424.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 februari 2010 (LJN: BL4556) volgt dat bij de toetsing door de rechter van het standpunt van de staatssecretaris omtrent het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de niet ongeloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, geen plaats is voor terughoudendheid betreffende de toets of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermoedens van de desbetreffende vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden, niet plausibel te achten zijn en dientengevolge niet als geloofwaardig kunnen worden aangenomen.
4.2
Indien en voor zover de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de door een vreemdeling in zijn asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden met inbegrip van diens eventuele vermoedens die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden, geloofwaardig worden geacht en in zoverre als vaststaande feiten en omstandigheden moeten worden aangenomen, is het vervolgens aan hem om te beoordelen of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Beoordeeld dient te worden of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, reëel en daarmee plausibel te achten zijn. Die beoordeling vindt niet langer plaats in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar in het kader van de beoordeling of de als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van voormelde verblijfsvergunning. Van die beoordeling maakt voorts deel uit de beantwoording van de vraag of, indien en voor zover de staatssecretaris de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat plausibel acht, deze ook voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
5.1
De rechtbank overweegt dat de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) in de uitspraak van 20 januari 2011 (LJN: BP7005, inzake N.S. tegen Denemarken) genoemde risicofactoren door verweerder zijn opgenomen in het beleid door middel van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2012/10. Deze risicofactoren spelen een rol bij de beoordeling van het risico bij terugkeer in het kader van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt dat eiser bekend is met de volgende risicofactoren:
- eiser is een bekend en actief lid van de LTTE. Dit blijkt uit dat de omstandigheid dat de autoriteiten na zijn vlucht tot drie keer toe en met relatief grote tussenpozen bij zijn woning zijn geweest om hem te zoeken en daarbij zijn LTTE-bijnaam hebben genoemd,
- eiser heeft littekens,
- eiser heeft familieleden die actief zijn bij de LTTE.
De rechtbank is van oordeel dat deze risicofactoren onvoldoende door verweerder zijn meegewogen in de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank neemt voorts in aanmerking de door eiser overgelegde stukken, waaruit onder andere blijkt dat ook personen die niet in verband worden gebracht met de LTTE kans lopen om op het vliegveld van Colombo opgepakt en mishandeld te worden en dat recent Tamils die vanuit het Verenigd Koninkrijk en die vanuit Nederland zijn teruggestuurd naar Sri Lanka bij aankomst opgepakt en mishandeld zijn. Gezien deze nieuwe informatie die dateert van na het ambtsbericht en de uitspraken van het EHRM van 20 januari 2011 en van 31 mei 2011 (LJN: BR0762) en de Afdeling van 28 december 2012 (LJN: BY8230), is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.2
De rechtbank overweegt verder dat het onder 1 weergegeven standpunt van verweerder waarom eiser niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan, hier niet aan afdoet, nu verweerder de genoemde risicofactoren onvoldoende heeft meegewogen. Verweerder heeft het bestreden besluit derhalve onvoldoende gemotiveerd, mede gelet op het grote risico dat eiser gezien voornoemde nieuwe informatie lijkt te lopen op een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar zijn land van herkomst.
6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MdJ
Coll.: GL
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.