ECLI:NL:RBDHA:2013:14206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
VK-13_8719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning na verbreking huwelijk en voortgezet verblijf onder Besluit 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2013 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Köse, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 7 maart 2013 was genomen. Dit besluit hield in dat de verblijfsvergunning van eiser, die was verleend onder de beperking 'verblijf bij echtgenote', met terugwerkende kracht was ingetrokken. Eiser had eerder een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar 'voortgezet verblijf', maar deze aanvraag was afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van eiser met zijn echtgenote op 23 mei 2011 was verbroken, waardoor niet langer voldaan werd aan de voorwaarden voor de verleende verblijfsvergunning. Eiser had aangevoerd dat het beleid en de hogere regelgeving in strijd waren met artikel 13 van het Besluit 1/80, dat de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden regelt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf, aangezien zijn huwelijk nog geen drie jaar had geduurd ten tijde van de verbreking.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder niet had beoordeeld of eiser in aanmerking kwam voor voortgezet verblijf op basis van het beleid dat gold ten tijde van de verbreking van het huwelijk. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 944 werden vastgesteld. Tevens werd verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen en het door eiser betaalde griffierecht van € 160 te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/8719
V-nummer: [nummer 1]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1] eiser,

gemachtigde mr. E. Köse,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde mr. drs. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 maart 2013 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 juli 2013. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De termijn voor het doen van uitspraak is éénmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam 2]’, met een geldigheidsduur van 13 augustus 2009 tot 13 augustus 2010, laatstelijk verlengd tot 13 augustus 2015. Eiser heeft op 14 mei 2012 een aanvraag ingediend tot wijzigen van de beperking van deze verblijfsvergunning in ‘voortgezet verblijf’. Bij besluit van 21 december 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote’ ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 23 mei 2011. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Verweerder stelt dat het huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote met ingang van 23 mei 2011 als verbroken dient te worden beschouwd, zodat niet langer wordt voldaan aan de beperking op grond waarvan de vergunning was verleend. Daarmee bestond er geen recht op voortgezet verblijf op grond van drie jaar huwelijk. Verweerder stelt dat eiser geen recht heeft op een zoekjaar. Verweerder stelt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het Besluit nr. 1/80 van de associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de EEG en Turkije (hierna: Besluit 1/80).
3.
Eiser heeft aangevoerd dat het beleid en de hogere regelgeving in strijd zijn met (onder meer) artikel 13 van Besluit 1/80. Eiser stelt dat hij sinds zijn verblijf in Nederland nagenoeg steeds arbeid heeft verricht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Ingevolge artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
In artikel 3.31b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland kan worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van Besluit 1/80 van toepassing is, indien:
a. diens huwelijk of geregistreerd partnerschap met een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden;
b. de vreemdeling op grond van dat huwelijk of geregistreerd partnerschap was toegelaten, en
c. de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet.
Ingevolge artikel 13 van het Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn (ook genoemd: de standstillbepaling).
5.
Uit de ter zitting door de partijen ingenomen standpunten leidt de rechtbank af dat niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote sinds 23 mei 2011 niet meer samenwonen. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank niet meer voldaan aan de beperking ‘verblijf bij echtgenote’. Verweerder heeft de verblijfsvergunning onder deze beperking dan ook terecht per 23 mei 2011 ingetrokken.
6.
Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf.
7.
De rechtbank stelt vast dat het huwelijk van eiser met [naam 2], gesloten op 3 juli 2008, ten tijde van de feitelijke verbreking, 23 mei 2011, nog geen drie jaar heeft geduurd. Dat heeft tot gevolg dat eiser niet rechtstreeks aan het nationale recht (artikel 3.31b van het Vb 2000) een recht op voortgezet verblijf kan ontlenen. In dit verband rijst de vraag of er sprake is van een nieuwe beperking, als bedoeld in de standstillbepaling.
8.
De rechtbank ontleent aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2009, JV 2009/362, die heeft geleid tot de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Toprak en Oguz van 9 december 2010, C-300/09 en C-301/09, LJN: BO7851, de volgende weergave van het beleid van verweerder. Het beleid van verweerder voor voortgezet verblijf na verbreking van het huwelijk is met de inwerkingtreding van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1982, op 1 februari 1983, versoepeld. De hoofdregel van het op 1 december 1980 gevoerde beleid was dat een vreemdeling na feitelijke verbreking van het huwelijk slechts voor voortgezet verblijf in aanmerking kon komen indien het huwelijk ten minste drie jaar had standgehouden. Op deze hoofdregel bestond op 1 december 1980 één uitzondering: indien sprake was van klemmende redenen van humanitaire aard kon ook bij een kortere huwelijksperiode voortgezet verblijf worden toegestaan. Op 1 februari 1983 trad een tweede uitzondering op de hoofdregel in werking: indien een vreemdeling voldeed aan de vereisten voor toelating voor een ander doel, kon eveneens voortgezet verblijf worden toegestaan. Deze laatste uitzondering (de versoepeling) is op 1 april 2001, bij de inwerkingtreding van de Vc 2000, komen te vervallen.
9.
De rechtbank is van oordeel dat het vervallen op 1 april 2001 van de hiervoor beschreven tweede uitzondering op de hoofdregel over voortgezet verblijf, is aan te merken als een ‘nieuwe beperking’ in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter niet beoordeeld of eiser op grond van het in de Vc 1982 geldende beleid – en dus met name: de tweede uitzondering zoals hiervoor beschreven – in aanmerking kon komen voor voortgezet verblijf. Het bestreden besluit is in dit opzicht onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
10.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
11.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van €160 (honderdzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 944 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.