In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, en Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. T.R. van Ginkel. De eiser had een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia op 18 oktober 2000, terwijl hij minderjarig was. De eiser heeft de overeenkomst op 17 mei 2006 vernietigd op basis van artikel 1:347 juncto artikel 1:345 van het Burgerlijk Wetboek, omdat er geen machtiging van de kantonrechter was verkregen voor het sluiten van de overeenkomst. De eiser vorderde terugbetaling van alle aan Dexia betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden door hem niet te wijzen op de risico's van effectenleaseproducten.
De kantonrechter oordeelde dat de vernietiging van de overeenkomst terugwerkende kracht heeft, wat betekent dat alle gedane betalingen door de eiser aan Dexia als onverschuldigd moeten worden terugbetaald. De rechter wees erop dat de betaling door de ouders van de eiser niet afdoet aan de betalingsverplichting van de eiser zelf. De kantonrechter concludeerde dat de eiser een aanzienlijk nadeel had geleden door de overeenkomst, aangezien hij een bedrag van € 2.404,90 had betaald dat geheel verloren was gegaan.
De rechter verklaarde voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd en dat Dexia verplicht was om het betaalde bedrag terug te betalen, onder aftrek van hetgeen Dexia aan de eiser had voldaan aan rente en dividend. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 467,82 werden begroot, inclusief een bedrag van € 300,-- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.