Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Voorzieningenrechter
Uitspraak
[verzoekster 1],
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Beoordeling
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, wordt een vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Ingevolge het derde lid kan onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens paragraaf B22/3.3 wordt in aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1 de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de regeling aangemerkt als bijzondere groep aan wie vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid van het Vb 2000. Voorts bepaalt die paragraaf dat indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1, de IND de aanvraag afwijst wegens het ontbreken van een mvv.
Volgens paragraaf B22/3.1 verleent verweerder een vergunning aan de vreemdeling die in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd:
Zij voeren daarnaast aan dat verzoekster 1 op meer momenten en periodes dan waar verweerder vanuit is gegaan in beeld is geweest bij de toezichthoudende instanties. Verder heeft verweerder voor de vraag wanneer verzoekster 1 in beeld is geweest bij deze instanties ten onrechte alleen gekeken naar haar eigen dossier en ten onrechte niet dat van de zuster van verzoekster 1, [naam], in de beoordeling betrokken. Uit het dossier van de zuster blijkt dat verzoekster 1 vertrekgesprekken van haar zuster met DT&V heeft bijgewoond, in welke gesprekken zij uit eigen beweging heeft gemeld dat zij ook illegaal in Nederland verbleef. Zij wijzen er in dit verband op dat de voormalige gemachtigde van verzoekster 1, mr. L.F. Portier, de IND bij brief van 5 april 2011 heeft bericht over een ongegrondverklaring van een beroep van verzoekster 1. In die brief is de IND gevraagd om heropening of herziening van het besluit waarbij haar aanvraag tot verlening van de zogenaamde ‘buitenschuld’ vergunning was afgewezen. De IND heeft op die vraag geen reactie gegeven. Daarnaast wijzen zij erop dat hun huidige gemachtigde namens verzoekster 1 en haar zuster op 23 april 2012 een afschrift naar DT&V heeft gestuurd van een brief naar de ambassade van Kazachstan. Ook de IND beschikt over die brief. Verzoekster 1 heeft tijdens haar laatste gesprek met DT&V kenbaar gemaakt graag naar Kazachstan te willen terugkeren, maar dat dit niet mogelijk is, omdat nog steeds niet is beslist op een aanvraag om een laissez-passer (hierna: LP) in augustus 2009. DT&V heeft toegezegd op 26 januari 2010 een brief te sturen met de datum van de LP-aanvraag en dat niet bekend is wanneer op die vraag een antwoord zal komen. Deze brief is niet aangetroffen in het van DT&V ontvangen dossier. Volgens hen beschikt de IND over een brief van gemachtigde van 23 april 2012 (die abusievelijk gedateerd is op 25 juni 2012) aan de president van Kazachstan die betrekking heeft op verzoekster 1 en haar zuster. Voorts wijzen verzoekers erop dat verzoekster 1 persoonlijk aanwezig is geweest bij drie vertrekgesprekken tussen DT&V en de zuster op 30 maart 2011, 3 februari 2011 en op 1 november 2011 en dat de IND op 29 november 2012 over een zaak van de zuster een hoorzitting heeft gehouden, waarbij ook de situatie van verzoekster 1 is besproken.
Zij voeren voorts aan dat de manier waarop verweerder heeft getoetst of aan bovengemelde voorwaarde wordt voldaan, stringenter is dan het doel van het stellen van die voorwaarde, zoals blijkt uit opmerkingen van verweerder tijdens voormeld debat in de Tweede Kamer op 12 maart 2013 en de brief van verweerder van 2 april 2013 (TK, vergaderjaar 2012-2013, 19 637, nr. 1644). Het doel van het stellen van die voorwaarde is dat de vreemdeling zich niet bewust en actief onttrekt aan het toezicht door rijksorganen en zo in de illegaliteit belandt. Zij stellen zich op het standpunt dat zij zich niet actief en bewust aan het toezicht van de landelijke overheid hebben onttrokken. In de beoordeling van de aanvraag had meegewogen moeten worden dat zij bekend waren bij de gemeente, nu zij stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en verzoeker gedurende de afgelopen jaren naar school ging. Uit de door verzoekster 1 ontplooide initiatieven om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen blijkt dat zij zich niet aan het rijkstoezicht hebben onttrokken om uitzetting te voorkomen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet in de beoordeling betrokken, aldus verzoekers.
Beslissing
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege blijft tot op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 944,00;
- gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 160,00 aan hen vergoedt.