In deze zaak staat centraal of eiser, een Rijnvarende, in 2009 premies voor volksverzekeringen in Nederland verschuldigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onder het Verdrag Rijnvarenden valt en dat hij niet heeft aangetoond dat de vennootschap [E], waar hij tot 1 oktober 2009 in dienst was, het schip feitelijk exploiteerde. De rechtbank overweegt dat de eigenaar van het schip, een B.V., de vrachtopbrengsten geniet en verantwoordelijk is voor de afschrijving en onderhoudskosten. Eiser's argument dat het Verdrag Rijnvarenden niet van toepassing is omdat hij vanaf 1 oktober 2009 in dienst was bij een Cypriotische vennootschap, wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat Nederland niet gebonden is aan een E-101 verklaring, omdat het Verdrag Rijnvarenden van toepassing is en niet de EU Verordening nr. 1408/71.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser, geboren in 1947 en woonachtig in Nederland in 2009, was werkzaam op een binnenvaartschip dat eigendom is van [D] B.V. Gedurende het jaar 2009 stond hij op de loonlijst van [E] S.A.R.L. in Luxemburg en later op die van [F] Limited in Cyprus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rijnvaartverklaring, die de BV als eigenaar en [E] als exploitant vermeldde, op 24 juli 2009 is ingetrokken. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat [E] na deze intrekking het schip feitelijk exploiteerde.
De rechtbank concludeert dat eiser in 2009 in Nederland woonde en niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt, waardoor hij als Nederlands ingezetene wordt beschouwd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor de premieplicht bij de eiser ligt. Eiser's stelling dat Nederland geen premie mag heffen omdat de Cypriotische autoriteiten een E-101 verklaring hebben afgegeven, wordt eveneens verworpen. De rechtbank oordeelt dat de E-101 verklaring geen invloed heeft op de toepassing van het Verdrag Rijnvarenden, dat in dit geval prevaleert. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.