ECLI:NL:RBDHA:2013:14078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_1674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering voor alleenstaande jongere met EU-burgerschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de bijstandsuitkering van [A], een alleenstaande jongere van 18 tot 20 jaar. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aan [A] toegekende bijstandsuitkering, die is vastgesteld op de norm voor alleenstaanden, voldoende is afgestemd op haar behoeften. Verzoekster, de moeder van [A], had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de bijstandsuitkering, omdat zij van het toegekende bedrag de huur niet kon betalen. Ze stelde dat de uitkering moest worden afgestemd op haar maandelijkse kosten en dat er ook recht op een hogere uitkering bestond op basis van de Wwb.

De voorzieningenrechter verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Utrecht en het arrest Ruiz Zambrano van het Hof van Justitie EU, en overweegt dat er geen wettelijke verplichting is voor verweerder om aanvullende voorzieningen te treffen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende opvang is geregeld voor [A] en haar moeder in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor het besluit van 28 augustus 2012 afgewezen, maar heeft wel de intrekking van de bijstandsuitkering van [A] geschorst. Dit betekent dat de betaling van de bijstandsuitkering per 4 februari 2013 moet worden hervat, omdat [A] niet over middelen beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1674
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [A], te [plaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft verweerder aan [A] (geboren op [datum] 2008) een bijstandsuitkering met ingang van 12 juli 2012 toegekend naar de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 september 2012, ingekomen bij verweerder op 20 september 2012, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 februari 2013 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 12 maart 2013 ter zitting behandeld. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2.
Verzoekster heeft op 30 november 2011 een bijstandsuitkering aangevraagd voor haar dochter [A], die ingeschreven staat op het adres [adres] te [plaats]. Verzoeksters dochter [A] heeft de Nederlandse nationaliteit.Verzoekster is afkomstig uit [land van herkomst]. Zij woont al sinds 2002 in Nederland. Zij en haar dochter [B], geboren op [datum] 2009, hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verzoekster is in procedure over haar verblijfsrecht. De aanvraag om bijstand ten behoeve van [A] is bij besluit van 22 december 2011 buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster niet alle gevraagde stukken had ingeleverd. Op 12 juli 2012 heeft verzoekster wederom een bijstandsuitkering ten behoeve van haar dochter [A] aangevraagd.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder [A] een bijstandsuitkering toegekend ter hoogte van de norm die ingevolge artikel 20, eerste lid van de Wwb van toepassing is op alleenstaanden van 18 tot en met 20 jaar.
4.
Verzoekster kan zich niet verenigen met de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering. Zij kan van het toegekende bedrag van € 230,91 per maand de huur niet betalen. Volgens verzoekster had verweerder op grond van het afstemmingsbeginsel de uitkering moeten afstemmen op haar maandelijkse kosten. Verweerder kan bijstand verstrekken voor woonkosten of deze in natura verstrekken door het bieden van opvang. Er kan volgens verzoekster ook een bijstandsuitkering ter hoogte van de alleenstaande oudernorm worden verstrekt zodat de levensstandaard van [A] wordt gegarandeerd. Verzoekster doet een beroep op de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 10 juli 2012 en het arrest Ruiz Zambrano.
5.
Ter zitting is gebleken dat verweerder het recht van [A] op een bijstandsuitkering bij besluit van 7 maart 2013 met ingang van 4 februari 2013 heeft ingetrokken. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat bezwaar zal wirden gemaakt tegen dit besluit en het verzoek om een voorlopige voorziening ook ziet op dit besluit. Ter zitting is van de zijde van verweerder te kennen gegeven dat aan het besluit van 7 maart 2013 ten grondslag ligt dat in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de opvang van [A] bij [maatschappelijke opvang] is voorzien en dat [A] samen met haar moeder en zusje ingeschreven staat op een adres in [plaats]. Ter zitting is vast komen te staan dat verzoekster samen haar twee minderjarige kinderen tijdelijk is opgevangen door een kennis. Van de zijde van verzoekster is benadrukt dat verzoekster en haar kinderen dakloos zijn en dat er geen sprake is van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De voorzieningenrechter komt op grond van het verhandelde ter zitting tot het oordeel dat er onvoldoende grond is voor de intrekking van de bijstandsuitkering van [A]. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat naar verwachting het bestreden besluit na heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. In afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar bestaat aanleiding de volgende voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter schorst het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering en bepaalt dat verweerder met onmiddellijke ingang de betaling van de bijstandsuitkering van [A] naar de voor haar geldende bijstandsnorm per 4 februari 2013 dient te hervatten. Hierbij is van belang geacht dat [A] niet over enige middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van haar bestaan te voorzien.
6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aan [A] toegekende bijstandsuitkering ter hoogte van de norm voor alleenstaanden van 18 tot en met 20 jaar voldoende is afgestemd op wat [A] nodig heeft. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 december 2012, LJN: BY7769, voor zover verzoekster een beroep heeft gedaan op het arrest van het Hof van Justitie EU van 8 maart 2011, (Ruiz Zambrano, LJN: BP9130) en overweegt daartoe het volgende. Voor zover gelet op de inhoud van het arrest Ruiz Zambrano moet worden aangenomen dat aan [A], gelet op haar unieburgerschap voorzieningen moeten worden verstrekt ter voorkoming van het risico dat [A] samen met haar moeder en haar zusje het grondgebied van de Unie verlaat om middelen van bestaan te verwerven, waardoor [A] het effectief genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd, is daarmee niet gezegd welke (wettelijke) voorzieningen dat zouden moeten zijn en of het de taak van verweerder is om deze te verstrekken. In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het gebied van de Wwb en inzake de positieve verplichting die op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op de Staat kan rusten zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat hulp die wordt verstrekt in het kader van de Rva en/of de Wmo een adequate voorziening kan zijn om voormeld risico weg te nemen. De voorzieningenrechter overweegt dat bij uitspraak van heden in de procedure geregistreerd onder AWB 13/1502, met betrekking tot het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de afwijzing om verzoekster en haar dochters toe te laten tot de maatschappelijke opvang in Den Haag, de voorlopige voorziening is getroffen dat verweerder binnen één week na de datum van de verzending van de uitspraak voorziet in de opvang van verzoekers en haar kinderen in het kader van de Wmo. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bedoeld risico weggenomen. Het beroep van verzoekster op de uitspraak van de rechtbank Arnhem en het arrest Ruiz Zambrano ter onderbouwing van haar stelling dat aan [A] op grond van de Wwb een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder wordt verstrekt slaagt niet.
7.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat naar verwachting na bezwaar het bestreden besluit van 28 augustus 2012 zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven.
8.
Omdat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft, wordt bepaald dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.
Verweerder wordt in de door verzoekster gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor zover dit ziet op het besluit van 28 augustus 2012 af:
- treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 7 maart 2013 wordt geschorst tot zes weken na de datum van de verzending van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verweerder de betaling van de bijstandsuitkering van [A] naar de voor haar geldende bijstandsnorm per datum intrekking van die uitkering hervat;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.