In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die werd beschuldigd van het niet melden van twee ongebruikelijke financiële transacties, zoals vereist onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT). De verdachte, vertegenwoordigd door haar directeur, heeft in de periode van 20 juni 2011 tot en met 6 januari 2012 contante betalingen ontvangen van in totaal € 123.450 van een groothandel, zonder deze transacties te melden bij het meldpunt voor ongebruikelijke transacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze meldingen te doen, ondanks dat de directeur op de hoogte was van de meldingsplicht en eerder al een boete had ontvangen voor een vergelijkbare overtreding.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, grondig onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte in strijd met de wettelijke verplichtingen heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als onderneming, een hogere standaard van zorgvuldigheid en kennis moet hanteren dan een gemiddelde burger. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongebruikelijkheid van de transacties, maar de rechtbank verwierp dit argument, gezien de eerdere ervaringen van de directeur met de meldingsplicht.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke overtreding van de meldingsplicht en heeft een geldboete opgelegd van € 18.000, waarvan € 6.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de overtreding en de impact van witwassen op de samenleving, en dat de verdachte de overheid de mogelijkheid heeft ontnomen om toezicht te houden op verdachte geldstromen.