ECLI:NL:RBDHA:2013:13982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
09/994183-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Steenhuis
  • A. van Zeijst-Repelaer van Driel
  • J. Enthoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de meldingsplicht bij ongebruikelijke transacties volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die werd beschuldigd van het niet melden van twee ongebruikelijke financiële transacties, zoals vereist onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT). De verdachte, vertegenwoordigd door haar directeur, heeft in de periode van 20 juni 2011 tot en met 6 januari 2012 contante betalingen ontvangen van in totaal € 123.450 van een groothandel, zonder deze transacties te melden bij het meldpunt voor ongebruikelijke transacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze meldingen te doen, ondanks dat de directeur op de hoogte was van de meldingsplicht en eerder al een boete had ontvangen voor een vergelijkbare overtreding.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, grondig onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte in strijd met de wettelijke verplichtingen heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als onderneming, een hogere standaard van zorgvuldigheid en kennis moet hanteren dan een gemiddelde burger. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongebruikelijkheid van de transacties, maar de rechtbank verwierp dit argument, gezien de eerdere ervaringen van de directeur met de meldingsplicht.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke overtreding van de meldingsplicht en heeft een geldboete opgelegd van € 18.000, waarvan € 6.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de overtreding en de impact van witwassen op de samenleving, en dat de verdachte de overheid de mogelijkheid heeft ontnomen om toezicht te houden op verdachte geldstromen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer 09/994183-13
Datum uitspraak: 21 oktober 2013

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

gevestigd:[adres]

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 oktober 2013.
De verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door[directeur van verdachte], geboren op [geboortedag] 1961 en wonende in Numansdorp, zijnde directeur van de verdachte.
De vertegenwoordiger van de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J.L. Oudshoorn, advocaat te Rijswijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr D.E. Kruimel heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

zij, (telkens) zijnde een instelling in de zin van artikel 1 lid 1 onder a WWFT (een beroeps- of bedrijfsmatige handelende verkoper van goederen voor zover betaling van deze goederen in contanten plaats vindt voor een bedrag van 15.000,- of meer),
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 juni 2011 tot en met 6 januari 2012, althans in het jaar 2011 en/of 2012, te Numansdorp en/of Zoetermeer en/of (elders) in Nederland,
(telkens) opzettelijk in strijd met de in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van Witwassen en financieren van terrorisme neergelegde meldingsplicht, verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transactie(s) niet en/of niet-onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft zij (telkens) opzettelijk geen (onverwijlde) melding gedaan van,
-een op of omstreeks 20 juni 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 88.450 euro [factuurnummer 20111672], althans van ten minste 25.000 euro, door[X.] Groothandel aan verdachte,
-een op of omstreeks 22 december 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk (e)) contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 35.000 euro [ factuurnummer 20112849], althans van ten minste 25.000 euro, door[X.] Groothandel aan verdachte,
artikel 16 lid 1 WWFT
artikel 1 onder 2 jo artikel 2 lid 1 jo artikel 6 lid 1 onder 2 WED,
art 16 lid 1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen.

Aan verdachte wordt verweten dat zij in strijd met haar wettelijke verplichting twee ongebruikelijke financiële transacties niet aan het meldpunt heeft gemeld.
Tussen 20 juni 2011 en 5 september 2011 heeft verdachte contante bedragen van in totaal € 88.450 in ontvangst genomen uit handen van[X.]. Op 2 december 2011 heeft zij van dezelfde [X.] een contante betaling van € 35.000 in ontvangst genomen.
De vertegenwoordiger van verdachte ontkent dit niet, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat deze betalingen geen ongebruikelijke transacties waren in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme. Hij heeft verklaard dat de geldbedragen als lening bestemd voor de aankoop van auto’s aan verdachte ter beschikking werden gesteld. Hij meende dat ze daarom niet onder de meldingsplicht vielen.
Het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme met de Bijlage Indicatorenlijst vult nader in wat onder een ongebruikelijke transactie moet worden verstaan. Er is sprake van een subjectieve indicator wanneer het transacties betreft waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. Van een objectieve indicator is sprake wanneer het transacties betreft waarbij onder meer voertuigen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000 of meer bedraagt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in verband met deze contante betalingen twee facturen heeft opgemaakt. De reeks betalingen van in totaal € 88.450 heeft blijkens de factuur betrekking op de verkoop van een auto, merk Porsche. De betaling van € 35.000 heeft volgens de factuur betrekking op de verkoop van een auto, merk Mercedes. Op beide facturen staat met de hand geschreven dat deze per kas zijn voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de gegevens op de facturen duidelijk zijn en heeft geen reden om te twijfelen aan de echtheid ervan. De rechtbank stelt vast dat de contante betalingen betrekking hadden op de verkoop van twee voertuigen (ieder voor meer dan € 25.000) en daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Dat van een lening sprake zou zijn is bovendien niet geloofwaardig omdat de betreffende Porsche bij [X.] is aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat op verdachte de plicht rustte om van deze ongebruikelijke transacties melding te doen. Verdachte heeft noch van de eerste transactie, noch van de tweede transactie binnen veertien dagen bij het meldpunt melding gedaan.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte, als gemiddelde burger, mocht begrijpen dat de transactie niet onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme viel en dat daarom sprake is van afwezigheid van alle schuld, althans dat het opzet op het nalaten ontbrak.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is geen burger maar een vennootschap die een onderneming drijft. Het is moeilijk voorstelbaar dat in het kader van een onderneming bedrijfsactiviteiten niet met opzet worden verricht. Voor een ondernemer ligt de lat hoger dan voor de gemiddelde burger. Van een ondernemer kan de vereiste deskundigheid worden verwacht op het professionele terrein waarop hij zich beweegt. Bovendien kan hij voor de inhoud en werking van regelgeving aankloppen bij een beroeps- of bedrijfsorganisatie, een toezichthouder op de beroepsgroep of bedrijfstak of zijn licht opsteken bij de Kamer van Koophandel. Over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme was in de onderneming kennis aanwezig. De directeur was blijkens zijn verklaringen voldoende bekend met de meldingsplicht. Hij heeft eerder meldingen gedaan en heeft ook eerder een boete moeten betalen wegens het nalaten van een melding. Van hem mag worden verwacht dat hij zich terdege laat informeren over de grenzen van de op hem rustende verplichtingen.
De rechtbank ziet geen aanleiding het ter terechtzitting gedane voorwaardelijk verzoek om[X.] en[persoon B.] als getuige te horen toe te wijzen en het onderzoek daartoe te heropenen. De rechtbank heeft immers hiervoor vastgesteld dat sprake is geweest van facturen die contante betalingen vermelden van meer dan € 25.000 en dat daarvan geen onverwijlde melding is gedaan aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties. Verdachte heeft immers een objectieve indicator genegeerd en voorts is sprake van zogenoemd ‘kleurloos opzet’.
De directeur van de verdachte heeft zich, zoals blijkt uit de verklaringen, actief bemoeid met de wijze waarop de betalingen tussen hem en Aerts in de boekhouding moesten worden verwerkt. Hij heeft daarin initiatief genomen. Er is geen sprake van iets dat verschoonbaar aan de aandacht is ontsnapt. Hij moet hebben geweten dat zijn handelwijze niet correct was.
De gedragingen die gemeld hadden moeten worden, zijn gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van verdachte. Voorts zijn de gedragingen verdachte dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gedragingen in de sfeer van de vennootschap.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de op hem rustende verplichting na te komen en acht hem schuldig aan het ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
zij, telkens zijnde een instelling in de zin van artikel 1 lid 1 onder a WWFT (een beroeps- of bedrijfsmatige handelende verkoper van goederen voor zover betaling van deze goederen in contanten plaats vindt voor een bedrag van
15.000 of meer),
in de periode van 20 juni 2011 tot en met 6 januari 2012, te Numansdorp en Zoetermeer,
telkens opzettelijk in strijd met de in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van Witwassen en financieren van terrorisme neergelegde meldingsplicht, een verrichte ongebruikelijke transactie niet nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt,
immers heeft zij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
-een omstreeks juni 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 88.450 euro [factuurnummer 20111672], door[X.] Groothandel aan verdachte,
-een op 22 december 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) contante betaling van 35.000 euro [factuurnummer 20112849], door[X.] Groothandel aan verdachte.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft nagelaten om twee ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Zij heeft door haar handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot.
De directeur van verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte is van de meldingsplicht en dat hij in 2008 of 2009 naar aanleiding van een controle al eens een boete heeft moeten betalen wegens niet-melden. Hij heeft ook ongebruikelijke transacties wel gemeld, hetgeen er op duidt dat hij wist waar hij mee bezig was. Desalniettemin heeft verdachte grote contante bedragen in ontvangst genomen en er voor gekozen om die niet te melden.
Dat is een ernstig strafbaar feit, waarvoor een aanzienlijke onvoorwaardelijke geldboete in beginsel op zijn plaats.
Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete houdt de rechtbank rekening met de omvang van de niet-gemelde transactiebedragen van € 88.450 euro en € 35.000.
De rechtbank houdt rekening met de financiële situatie van verdachte en zal daarom een deel van de geldboete voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf met proeftijd is tevens bedoeld om verdachte ervan te doordringen dat zij haar verplichtingen in de toekomst beter moet nakomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een geldboete van € 18.000, waarvan € 6.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en
de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:

een geldboete van € 18.000;

bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot
€ 6.000, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Steenhuis, voorzitter,
Van Zeijst-Repelaer van Driel en Enthoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2013.