ECLI:NL:RBDHA:2013:13926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
857092-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 18 oktober 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting. De feiten vonden plaats op 26 januari 2013 in Leiden, waar de verdachte de aangeefster volgde naar haar woning. Na binnenkomst in de hal van de woning, heeft de verdachte de aangeefster met geweld gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen, haar keel heeft dichtgeknepen en haar heeft verkracht, terwijl hij haar bedreigde met de woorden dat hij een mes bij zich had en haar zou steken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de forensische bewijzen, waaronder DNA-materiaal, als overtuigend bewijs aangemerkt. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de verkrachting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.520,58, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een ernstige gedragsstoornis, en de impact van het delict op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857092-13
Datum uitspraak: 18 oktober 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [woonplaats],
adres: [adres 1],
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting "[penitentiaire inrichting]" te[plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 mei 2013, 12 juli 2013 en 4 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2013 te Leiden, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] is gevolgd op de weg naar haar huis en/of
- de deur van (de hal van) de woning van die [slachtoffer] heeft opengeduwd en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen de mond en/of de kaak, althans het gezicht heeft geslagen/gestompt (waardoor die [slachtoffer] letsel opliep en/of ten val kwam) en/of
- met zijn arm en/of hand en/of een voorwerp de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/gedrukt en/of enige tijd dichtgedrukt heeft gehouden (waardoor die [slachtoffer] weinig/geen lucht kreeg) en/of
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "als ik een mes had, zou ik je steken" en/of "ik steek je hart eruit" en/of "ik steek je", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
  • en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de nacht van 26 januari 2013 is [slachtoffer] (hierna: aangeefster) in de hal van haar woning te Leiden verkracht. Dat hiervan sprake is, staat niet ter discussie. Verdachte heeft zowel tegenover de rechter-commissaris als ter terechtzitting ontkend dit feit te hebben gepleegd.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de persoon is die de aangeefster in die bewuste nacht heeft verkracht. Volgens de officier van justitie kan de bewezenverklaring volgen uit de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van de aangeefster;
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van de verbalisanten die de aangeefster ter plaatse hebben gezien en daarbij letsel bij de aangeefster hebben waargenomen;
- de verklaringen van getuigen, onder wie de getuige [getuige];
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van de verbalisanten van het bekijken van de camerabeelden van die betreffende nacht;
- de kruislingse DNA-match: de spermacellen van verdachte zijn in het lichaam van de aangeefster aangetroffen en het bloed van de aangeefster is op het dekbedovertrek van verdachte in zijn woning aangetroffen.
De officier van justitie heeft voorts gewezen op de omstandigheid dat verdachte slechts tot een ongemotiveerde ontkenning komt.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met uitzondering van de woordelijke bedreigingen, nu hiervoor het ondersteunend bewijs ontbreekt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat sprake is van gerede twijfel, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en gelet op het feit dat verdachte niet alleen op een DNA-match kan worden veroordeeld; het noodzakelijke aanvullende of ondersteunende bewijs ontbreekt, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Algemeen
De rechtbank baseert haar beslissing omtrent de tenlastelegging op diverse bewijsmiddelen, zoals verklaringen en bevindingen, die in het onderstaande verkort worden weergegeven, waarna de rechtbank zal aangeven tot welke conclusie die bewijsmiddelen voeren.
Aangifte door [slachtoffer]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 26 januari 2013 op weg naar haar huis aan [adres 2] te Leiden is gegaan. Thuis aangekomen kwam zij de voordeur door en zette haar fiets in de hal van de woning. Zij zag dat er iemand door het raampje keek. Hij had zijn handen om zijn ogen en hield zijn handen tegen het raampje. Vervolgens kwam de man naar binnen. De man sloeg haar met de vuist in haar gezicht. Hij raakte haar op haar mond en zij voelde dat haar mond opensprong. Aangeefster viel op de grond op haar knieën. De man kwam achter haar en begon haar te wurgen; aangeefster heeft daarover onder meer verklaard dat de man haar keel heeft dichtgeknepen. Terwijl hij haar aan het verwurgen was, zei ze tegen de man dat ze niet kon ademen. De man zei tegen haar dat hij een mes had en haar zou steken. Hij zei iets in de trant van “ik steek je hart eruit” of “ik steek je”. De man duwde haar voorover en deed van achteren haar broek naar beneden. Tijdens het verwurgen zat hij met zijn hand in haar broek. De man is met zijn vingers en zijn penis in haar vagina geweest. [2]
Bevindingen van de politie ter plaatse
Op 26 januari 2013 zijn verbalisanten ter plaatse gegaan en zij zagen dat het gezicht en de haren van de aangeefster bebloed waren en dat haar boven- en onderlip erg opgezwollen waren. Eén van de verbalisanten heeft gerelateerd dat zij in de hals van de aangeefster meerdere striemen zag. [3]
Medische verklaring
In het dossier bevindt zich een brief van A.M. de Booij-Fuite, arts, forensisch geneeskundige van de GGD Hollands Midden, waarin zij aangeeft dat bij [slachtoffer] op
31 januari 2013 onder meer als letsel is waargenomen:
wondjes en bloeduitstortingen aan pols, linkeronderarm (ontstaan door stevig beetpakken), rechteronderbeen, bekken, onder bh-bandje, lippen, knieën. De verwondingen passen bij uitwendig stomp geweld. [4]
DNA bemonstering en rapportage NFI
Op 26 januari 2013 is het slachtoffer onderzocht en bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen die zijn verzameld in een zogenoemde zedenkit. Aan deze zedenkit is SINnummer ZAAC4115NL toegekend. Tevens heeft aangeefster een referentiemonster wangslijm afgestaan. Aan dit referentiemonster is SINnummer RAAW7674NL toegekend. [5]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd. De NFI-deskundige dr. P.A. Maaskant-van Wijk heeft in haar rapport d.d. 1 februari 2013 verklaard dat de bemonstering buitenste schaamlippen voor DNA-onderzoek is veiliggesteld als ZAAC4115NL#01 en dat de bemonstering van de binnenste schaamlippen voor DNA-onderzoek is veiliggesteld als ZAAC4115NL#02. Bij onderzoek is een DNA-mengprofiel gevonden van minimaal twee personen, te weten van
[slachtoffer] en verdachte. De afgeleide DNA-kenmerken uit het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de spermacelfractie van bemonstering ZAAC4115NL#02 zijn vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat de spermacelfracties van de bemonsteringen ZAAC4115NL#01 en #02 celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte en celmateriaal bevatten dat afkomstig is van [slachtoffer]. Voor de berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match is aanvullend DNA-onderzoek noodzakelijk. [6]
Uit een rapport van genoemde deskundige d.d. 8 maart 2013 blijkt dat in de spermacelfractie met SINnummer ZAAC4115NL#02 het DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer] en het DNA-nevenprofiel van verdachte is aangetroffen. De matchkans van het DNA-nevenprofiel is kleiner dan één op één miljard. [7]
Verdachte is op 3 februari 2013 door de marechaussee op Schiphol aangehouden. [8]
Op diezelfde datum is een doorzoeking in de woning van verdachte geweest, waarbij o.a. een dekbedovertrek in beslag is genomen. [9]
Het inbeslaggenomen dekbedovertrek is onderzocht waarbij op beide zijden diverse rode vlekken/vegen, mogelijk bloed, zijn waargenomen. Het uitgeknipte spoor met SINnummer AAFL1508NL is bemonsterd en de bemonstering is voorzien van SINnummer AAFL1505NL. [10] Het NFI heeft dit spoor onderzocht. De al eerder genoemde deskundige heeft in het rapport van 8 maart 2013 aangegeven dat in SINnummer AAFL1508NL#01 het DNA-hoofdprofiel van één man, te weten van verdachte, en het DNA-nevenprofiel van één vrouw, te weten van [slachtoffer], is aangetroffen. De matchkans van de DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. [11]
Conclusie van de rechtbank
Gelet op alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van de aangeefster.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, ook bewezen dat verdachte de aangeefster woordelijk heeft bedreigd, gelet op de verklaring van de aangeefster.
Uitgangspunt is dat sprake is van voldoende wettig bewijs indien het tenlastegelegde wordt gedekt door meer dan één bewijsmiddel, het beginsel van de dubbele bevestiging.
Bestendige jurisprudentie leert echter dat de bewijsminima gelden ten aanzien van de gehele tenlastelegging en niet ten aanzien van elk onderdeel van de tenlastelegging afzonderlijk. [12]
Aanvullend/ondersteund bewijs voor wat betreft de woordelijke bedreiging is derhalve niet vereist. De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster betrouwbaar en ziet dan ook geen reden aan de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de woordelijke bedreigingen te twijfelen.
De rechtbank is er op basis van het dossier, in het bijzonder de camerabeelden van de looproute van aangeefster, van overtuigd dat verdachte aangeefster vanaf café [café] is gevolgd naar haar woning. Niettemin zal de rechtbank niet bewezenverklaren dat verdachte aangeefster is gevolgd naar haar huis, omdat naar het oordeel van de rechtbank dat volgen geen feitelijkheid oplevert waardoor aangeefster is gedwongen de tenlastegelegde seksuele handelingen te ondergaan. Aangeefster heeft immers niet verklaard dat zij heeft gemerkt dat verdachte haar naar haar huis is gevolgd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 januari 2013 te Leiden, door geweld
eneen feitelijkheid en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis en zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht en bestaande dat geweld en die feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- de deur van de hal van de woning van die [slachtoffer] heeft opengeduwd en
- die [slachtoffer] met kracht tegen de mond heeft geslagen/gestompt waardoor die [slachtoffer] letsel opliep en ten val kwam en
- met zijn arm of hand de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer] weinig/geen lucht kreeg en
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "als ik een mes had, zou ik je steken" en "ik steek je hart eruit" en "ik steek je", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
  • en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De motivering van de straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft in de nacht van 26 januari 2013 zijn latere slachtoffer, een 24-jarige vrouw, gevolgd van café [café] naar haar woning te Leiden. Nadat het slachtoffer de hal van haar woning was binnengegaan, is verdachte de hal binnengedrongen, waarna hij zijn slachtoffer op brute wijze heeft geslagen, haar keel heeft dichtgeknepen en haar heeft verkracht. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer ernstig bedreigd door onder meer tegen haar te zeggen dat hij een mes bij zich had en dat hij haar hart eruit zou steken. Het gaat om een buitengewoon agressieve en angstaanjagende daad van verdachte, die laat zien dat verdachte enkel oog heeft gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en waaruit een totaal gebrek aan empathisch vermogen blijkt.
Dit feit heeft een enorme impact op het slachtoffer gehad. Zij heeft gevreesd voor haar leven; kort na het incident heeft zij verklaard dat zij zich vies, vernederd en ontheemd voelt. De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting laten weten dat het slachtoffer nog steeds, ruim acht maanden na het incident, psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt. Verdachte heeft met zijn handelwijze dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn slachtoffer. Een feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en versterkt in het algemeen de maatschappelijk onrust en gevoelens van onveiligheid.
De houding van verdachte
Verdachte heeft bij de politie op geen enkele wijze willen meewerken aan een verhoor. Tegenover de rechter-commissaris heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd en ter terechtzitting van 4 oktober 2013 heeft de verdachte volhard in zijn (blote) ontkenning van het ten laste gelegde, ondanks het verpletterende bewijs tegen hem. Verdachte heeft er met dit handelen blijk van gegeven geen enkele verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden jegens het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De persoon van verdachte
Strafblad
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 februari 2013 betreffende verdachte volgt dat verdachte meermalen tot vrijheidsstraffen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en dat hij in 2003 is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, te weten een gevoegde mishandeling en een diefstal met geweld. Ook in 2004 is verdachte veroordeeld voor een diefstal met geweld. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Gedragskundige rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende stukken:
  • het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 5 februari 2013 en een brief d.d. 19 maart 2013 betreffende retourzending rapportageverzoek;
  • het Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek (ambulant) d.d. 29 maart 2013, opgemaakt door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog;
  • het Pro Justitia rapport, psychiatrisch onderzoek (ambulant) d.d. 3 april 2013, opgemaakt door drs. R. Thomassen, psychiater;
  • het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: PBC-rapport) d.d. 20 september 2013;
Doordat de verdachte telkens heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek door gedragsdeskundigen, ook door gedragsdeskundigen verbonden aan het PBC, zijn de gedragsdeskundigen niet in staat geweest antwoord te geven op de vraag of bij verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Wel heeft verdachte in 2004 zijn medewerking verleend aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid.
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige bewezenverklaarde feit al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht de rechtbank de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang:
- Het Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek d.d. 26 maart 2004, opgemaakt door drs. E.M. van Engers, GZ-psycholoog, naar aanleiding van een diefstal met geweld. Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan dit onderzoek. In het rapport wordt melding gemaakt van een voorgeleidingsconsult d.d. 12 januari 2004, waarbij verdachte aan de psychiater vertelde dat hij sinds jaren last heeft van agressiviteit en dat hij soms periodes doormaakt dat hij helemaal gek en para is, vooral als hij veel heeft geblowd.
De psycholoog heeft na onderzoek geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ernstige gedragsstoornis met risico op een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte vertoonde in het verleden al ernstige antisociale trekken en hij liet een beeld van ernstig verstoorde agressieregulatie zien. Voorts heeft de psycholoog geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een zogenaamde dubbele diagnose, te weten van een samenhang tussen psychotische episodes en cannabismisbruik. Verdachte is als persoon vrij angstig, achterdochtig, kwetsbaar en zwak geïntegreerd, zodat er een risico is dat hij soms het contact met de realiteit kan verliezen. Om de lijdensdruk te verminderen gebruikt verdachte cannabis, maar hierdoor kan hij juist in een psychose geraken. Angsten en het verlies van impulscontrole worden versterkt door het drugsgebruik. Verdachte is in 2003 drie dagen gedwongen opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Endegeest te Oegstgeest en hij is daarna in Marokko medicamenteus behandeld in verband met (ernstige) depressieve episodes met psychotische elementen. In 2004 is verdachte in de FOBA geplaatst. Daarna heeft verdachte de contacten met Parnassia verbroken. De psycholoog heeft verder geconcludeerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, omdat het gedrag van verdachte structureel beïnvloed is door de psychose. Een combinatie van de psychiatrische behandeling en methoden uit de verslavingszorg zijn aanbevolen.
- Uit het reclasseringsadvies d.d. 18 december 2007 blijkt dat verdachte vanaf zijn 12e jaar cannabis en weed gebruikt, welk gebruik varieert van één tot vijf joints per dag. De verdachte heeft de status van veelpleger. Eerdere reclasseringscontacten zijn mislukt, daar verdachte hieraan niet heeft willen meewerken. De kans op recidive wordt hoog geschat, gelet op de houding van verdachte en daar hij niet gemotiveerd is voor een nieuw reclasseringstoezicht.
- Uit een brief d.d. 31 maart 2009, retourzending rapportageverzoek van de reclassering, blijkt dat de verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan de totstandkoming van een voorlichtingsrapport.
- Het PBC-rapport d.d. 20 september 2013.
Ook aan dit onderzoek en aan het milieuonderzoek heeft verdachte niet willen meewerken.
Voor wat betreft het verleden van verdachte blijkt het volgende. Verdachte is in 2003 drie dagen gedwongen opgenomen geweest in het psychiatrisch ziekenhuis Endegeest te Oegstgeest. Voorts zou verdachte in november 2003 door een psychiater in Marokko zijn gezien en met medicatie zijn behandeld voor ernstige depressieve episodes. In 2004 heeft verdachte een problematisch verblijf in een gevangenis gehad met veel incidenten en is hij naar de FOBA overgeplaatst. Tijdens een nieuwe detentie in 2004 was sprake van incidenten door cannabisgebruik en strafmaatregelen. Een begeleiding door de reclassering kwam niet van de grond omdat verdachte zijn afspraken niet nakwam. Tijdens een detentieperiode in 2007 en 2009 was sprake van positieve urinecontroles en in 2009 vertoonde verdachte manipulatief gedrag tegenover het personeel (“drammen”).
Uit het psychologisch onderzoek in het PBC kwam naar voren dat verdachte formeel voldoet aan de criteria voor antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar dat niet onderzoekbaar is in hoeverre het antisociale gedrag voortkomt uit of veroorzaakt wordt door psychiatrische pathologie waardoor het vaststellen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet mogelijk is. Of sprake is van seksuele stoornis is niet onderzoekbaar gebleken. Uit het psychiatrisch onderzoek kwam naar voren dat bij verdachte tijdens observaties een verschil merkbaar was tussen het moment dat verdachte nog wel en het moment dat hij geen medicatie (psychofarmaca) meer gebruikte; verdachte was namelijk gejaagder, geagiteerder en reageerde snel geprikkeld. In een gesprekscontact met de psychiater in die periode was hij eveneens geprikkeld en veel meer afwerend. Verdachte is zonder overleg met zijn medicatie gestopt. Volgens de psychiater zijn er aanwijzingen voor langdurig cannabisgebruik en is er sprake van een sterke verdenking van cannabisafhankelijkheid; de diagnose kan echter niet worden vastgesteld. Urine-onderzoek geeft aanwijzingen voor cannabisgebruik tijdens het verblijf van verdachte in detentie en tijdens de observatie.
Conclusies
Is er sprake van een stoornis bij verdachte?
Is het opleggen van terbeschikkingstelling mogelijk?
Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn volledige medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ook in die omstandigheid geldt echter als vereiste dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van terbeschikkingstelling niet mogelijk.
Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft.
De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-IV en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige.
Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Met het oog op het bovenstaande hecht de rechtbank in het geval van verdachte in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde onderzoek van de psycholoog drs. E.M. van Engers uit 2004, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt en welk onderzoek heeft geleid tot de hierboven vermelde conclusie dat bij verdachte sprake is van een ernstige gedragsstoornis met risico op een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat tevens sprake is van een zogenaamde dubbele diagnose, te weten van een samenhang tussen psychotische episodes en cannabismisbruik.
Dat de diagnose van de psycholoog Van Engers, ondanks het feit dat sedertdien een aantal jaren is verstreken, nog altijd geldig is concludeert de rechtbank uit het volgende: er zijn sterke aanwijzingen voor een (ook sedertdien voortdurend) langdurig en veelvuldig gebruik van cannabis, er is sprake van gebruik van alcohol, er was in het PBC sprake van een duidelijk waarneembare gedragsverandering bij verdachte na het eigenmachtig stoppen met het gebruik van antipsychoticum. Er heeft geen behandeling plaatsgevonden van de in 2004 geconstateerde antisociale ontwikkeling en er is een bestendig patroon van strafbare feiten, passend bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Op grond van de beperkte bevindingen van de gedragsdeskundigen in het PBC, in samenhang met de bevindingen van de psycholoog Van Engers uit 2004, de vele veroordelingen van verdachte, het gegeven dat hij nimmer heeft meegewerkt aan reclasseringstoezicht, hij is gestopt met zijn medicatie, hij niet is gestopt met middelengebruik, hij geen inzicht heeft in de aard en ernst van zijn problematiek en niet is gebleken dat verdachte zich na 2004 heeft laten behandelen, stelt de rechtbank vast dat voldoende aannemelijk is dat bij verdachte sprake is van een
doorlopende(gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van) ernstige gedragsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat deze derhalve ook aanwezig waren ten tijde van het begaan van het onderhavige strafbare feit.
Op grond van het bovenstaande, mede in het licht van de conclusies van het rapport van 2004, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Oplegging terbeschikkingstelling en gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Er is sprake van aanzienlijk recidivegevaar, gelet op de langdurige aanwezigheid van de problematiek en het bestendige patroon van strafbare feiten. Hierbij wordt tevens de ernst van het onderhavige feit in aanmerking genomen. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Ook voor het overige wordt aan de wettelijke vereisten van het opleggen van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voldaan. Minder vergaande mogelijkheden om het recidivegevaar te verkleinen zijn door de aanhoudende weigering van verdachte om aan onderzoek en reclasseringstoezicht mee te werken niet aanwezig.
De terbeschikkingstelling wordt aan verdachte opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de dwangverpleging niet gemaximeerd zal zijn.
De hiervoor vermelde verminderde toerekeningsvatbaarheid betekent, dat de strafbaarheid van verdachte niet geheel is uitgesloten. Daarom zal, vanuit een oogpunt van vergelding en beveiliging van de samenleving en om de ernst van het bewezenverklaarde feit te benadrukken, naast de maatregel van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aan verdachte worden opgelegd.
In de omstandigheid dat verdachte na ommekomst van zijn detentie een andere vorm van vrijheidsbeneming wacht, namelijk opname in een TBS-kliniek voor een ongetwijfeld langdurige behandeling van zijn stoornis, ziet de rechtbank aanleiding ten voordele van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie, voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit betekent dat in beginsel de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich door tussenkomst van haar gemachtigde mr. J.A.M. Koorn-Harkema, advocaat te Leiden, als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 6.114,72, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij vordert aan immateriële schade een bedrag van € 3.500,00 en aan materiële schade een bedrag van € 2.691,78, welk bedrag bestaat uit schade aan:
- kleding, ten bedrage van € 579,90;
- gederfde huur, ten bedrage van € 256,78;
- telefoonkosten, ten bedrage van € 102,00
- gederfd inkomen, ten bedrage van € 605,07;
- kosten studievertraging, ten bedrage van € 531,30;
- eigen risico ziektekostenverzekering, ten bedrage van € 350,00;
- medicijnen, ten bedrage van € 132,21 en
- reis- en parkeerkosten, ten bedrage van € 57,46.
Tevens wordt als kosten voor rechtsbijstand een bedrag van € 77,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.834,82, te vermeerderen met de wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit:
- immateriële schade, ten bedrage van € 3.500,00
- kleding, ten bedrage van € 300,00, waarbij de officier van justitie het toe te wijzen bedrag heeft gematigd;
- gederfde huur, ten bedrage van € 256,78;
- telefoonkosten, ten bedrage van € 102,00, waarbij de officier van justitie heeft verwezen naar het gevorderde bedrag, zoals vermeld op bijlage 3, gevoegd bij de vordering;
- gederfd inkomen, ten bedrage van € 605,07;
- kosten studievertraging, ten bedrage van € 531,30;
- eigen risico ziektekostenverzekering, ten bedrage van € 350,00;
- medicijnen, ten bedrage van € 132,21;
- reis- en parkeerkosten, ten bedrage van € 57,46.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.834,82 ten behoeve van [slachtoffer].
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat hij, nu hij vrijspraak heeft bepleit, niet toekomt aan het innemen van een standpunt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘gederfde huur, ten bedrage van € 256,78’ en ‘reis- en parkeerkosten, ten bedrag van € 57,46’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, nu geen sprake is van rechtstreekse schade die aan de benadeelde partij is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Dat de benadeelde partij gedurende twee weken niet in haar huurwoning heeft kunnen verblijven, maakt niet dat zij schade heeft geleden; zij heeft immers geen kosten gemaakt door bijvoorbeeld een andere woning te moeten huren. De genoemde reis- en parkeerkosten zijn kosten die gemaakt zijn door de ouders van de benadeelde partij en niet door de benadeelde partij zelf. De benadeelde partij kan deze kosten niet namens haar ouders in deze procedure vorderen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige posten, voldoende door de benadeelde partij is onderbouwd. De schade aan de kleding begroot de rechtbank – bij gebreke van onderbouwende stukken waaruit de exacte schade blijkt - op een bedrag van € 300,00.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering die betrekking heeft op een bedrag van € 3.500,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dit bedrag in overeenstemming is met bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen.
Totaal toe te wijzen bedrag en de wettelijke rente
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.520,58, zijnde een bedrag van € 2.020,58 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 26 januari 2013 is ontstaan.
Kosten rechtsbijstand
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 77,00, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.520,58, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (hierna: beslaglijst) onder 1 en 9 genummerde voorwerpen, te weten:
1. een dekbedovertrek, kleur: groen en
9. een jas,
zullen worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de beslaglijst onder 2 tot en met 8 en 10 tot en met 12 genummerde voorwerpen, te weten:
2. een pet, kleur: blauw;
3. een pet; kleur: zwart, NIKE;
4. een handschoen, kleur: zwart, lederen;
5. een stuk vloerbedekking, kleur: meerkleur, mat;
6. een paar schoenen, kleur: zwart, NIKE maat 42;
7. een jas, kleur: blauw, LACOSTE kort model;
8. een jas, kleur: zwart, leder;
9. een jas;
10. een trui, kleur: meerkleur;
11. een sjaal, kleur: rood;
12. een paar schoenen, kleur: zwart, half hoog,
zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de op de beslaglijst genoemde voorwerpen terug te geven aan de verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 12 genummerde voorwerpen, te weten:
1. een dekbedovertrek, kleur: groen;
2. een pet, kleur: blauw;
3. een pet; kleur: zwart, NIKE;
4. een handschoen, kleur: zwart, lederen;
5. een stuk vloerbedekking, kleur: meerkleur, mat;
6. een paar schoenen, kleur: zwart, NIKE maat 42;
7. een jas, kleur: blauw, LACOSTE kort model;
8. een jas, kleur: zwart, leder;
9. een jas;
10. een trui, kleur: meerkleur;
11. een sjaal, kleur: rood;
12. een paar schoenen, kleur: zwart, half hoog.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAAR;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van € 5.520,58, zijnde een bedrag van € 2.020,58 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 77,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 5.520,58, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 62 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 12 genummerde voorwerpen, te weten:
1. een dekbedovertrek, kleur: groen;
2. een pet, kleur: blauw;
3. een pet; kleur: zwart, NIKE;
4. een handschoen, kleur: zwart, lederen;
5. een stuk vloerbedekking, kleur: meerkleur, mat;
6. een paar schoenen, kleur: zwart, NIKE maat 42;
7. een jas, kleur: blauw, LACOSTE kort model;
8. een jas, kleur: zwart, leder;
9. een jas;
10. een trui, kleur: meerkleur;
11. een sjaal, kleur: rood;
12. een paar schoenen, kleur: zwart, half hoog.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. D.A. Schreuder en mr. N.F.H. van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese en T.E.F. Reijnders, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2013.
Mr. M.T. Renckens en T.E.F. Reijnders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het algemeen dossier (blz. 1-4), zaaksdossier (blz. 1-209), forensisch dossier (blz. 1-205), locatie/beslag dossier (blz. 1-51), ambtshandelingen (blz. 1-216), verdachtedossier (blz. 1-11) en getuigendossier (blz. 1-140), met het nummer PL2013013237 (TGO 163BAAN), van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 27 januari 2013, zaaksdossier, blz. 16-27
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2013, zaaksdossier, blz. 81-82
4.Geschrift, letselbeschrijving [slachtoffer] d.d. 7 februari 2013, zaaksdossier, blz. 57-58
5.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 21 februari 2013, forensisch dossier, blz. 5-10
6.Geschrift, rapport NFI d.d. 1 februari 2013 met bijlage profielcluster, forensisch dossier, blz. 60-62
7.Geschrift, rapport NFI d.d. 8 maart 2013 met bijlage profielcluster, forensisch dossier, blz. 192-205
8.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 februari 2013, verdachtendossier, blz. 005
9.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 4 februari 2013, locatie/beslagdossier, blz. 8-9
10.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 13 maart 2013, forensisch dossier, blz. 101-105
11.Geschrift, rapport NFI d.d. 8 maart 2013 met bijlage profielcluster, forensisch dossier, blz. 192-205
12.Hoge Raad, 7 april 1981, NJ 1981, 399; LJN AB9726