ECLI:NL:RBDHA:2013:13764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/1949, AWB 13/1948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag afgewezen wegens gebrek aan bewijs en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Afghaanse minderjarige, had op 10 januari 2013 een asielaanvraag ingediend, die op 18 januari 2013 door de staatssecretaris werd afgewezen. De eiser vorderde een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep was beslist. Tijdens de zitting op 31 januari 2013 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter besloot om onmiddellijk op het beroep te beslissen, omdat nader onderzoek niet noodzakelijk werd geacht.

De eiser stelde dat hij vreesde voor zijn leven vanwege conflicten met zijn neven en de moord op zijn oom. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs, zoals reisdocumenten, en de onvoldoende onderbouwing van de vrees van de eiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de eiser niet rechtstreeks door zijn neven was bedreigd. De voorzieningenrechter vond dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser over de bedreigingen niet voldoende had meegewogen en dat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleefde.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van de eiser gegrond was, het bestreden besluit vernietigd diende te worden en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de eiser, maar het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1949 (voorlopige voorziening) en AWB 13/1948 (beroep)
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak tussen

[naam 1] (ook bekend als [naam 1]), eiser,

gemachtigde mr. J. Tegenbosch,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2013 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 18 januari 2013 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist..
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Payanda, tolk in de Pashtu taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1997 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 10 januari 2013 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen en daarbij tevens bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).
3.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd te vrezen voor zijn neven en oom [naam 2] wegens een conflict over land en de moord op zijn oom [naam 3].
4.
Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, onder f, van dat artikel, de aanvraag afgewezen. Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd om zijn reisrelaas te staven en niet gedetailleerd en verifieerbaar verklaard over zijn reisroute. Dat eiser door zijn neven werd gepest wordt geloofwaardig geacht, maar niet dat eiser persoonlijk door hen werd bedreigd met de dood.
5.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het ontbreken van reisdocumenten aan hem heeft tegengeworpen. Eiser heeft gedetailleerd over zijn reisroute verklaard. Daarnaast is eiser analfabeet en minderjarig. Ten onrechte worden eisers verklaringen over de bedreigingen door zijn neven en oom niet geloofwaardig geacht.
6.
Verweerder heeft zich naar aanleiding van de beroepsgronden op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8.
Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn reisrelaas. Eiser heeft verklaard dat hij de door hem gebruikte treintickets op aanraden van anderen heeft weggegooid. Dat eiser geen reisdocumenten heeft bewaard omdat hij hiervan de waarde niet in kon schatten, gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij analfabeet is, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als geldige reden hoeven aanmerken. Verweerder heeft daarom kunnen komen tot het oordeel dat eiser toerekenbaar niet beschikt over reisdocumenten. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
9.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend worden getoetst. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
10.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder een belangrijk deel van eisers relaas, te weten de problemen met neven en ooms van vaders zijde over de grond van zijn vader, de dood van zijn vader en de moord op zijn oom[naam 3], geloofwaardig heeft geacht. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid bevreemdend kon achten dat er in de vijf maanden dat eiser bij zijn oom en tante verbleef, wekelijks mannen aan de deur kwamen voor eiser, maar dat zij eiser in al die vijf maanden ongemoeid hebben gelaten. Het eerst ter zitting ingenomen standpunt dat deze mannen pas na drie maanden voor het eerst aan de deur kwamen, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd nu eiser heeft nagelaten dit onderdeel van het relaas te corrigeren met de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor.
11.
Verweerder acht het verder niet geloofwaardig dat eiser rechtstreeks door zijn neven dan wel oom met de dood is bedreigd en om deze reden zijn land van herkomst heeft moeten verlaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in het geheel niet persoonlijk door zijn neven is bedreigd. Eiser heeft tijdens zijn nader gehoor meermalen verklaard rechtstreeks door zijn neven met de dood bedreigd te zijn. Zo zegt eiser tijdens zijn vrije relaas dat hij een aantal dagen na de moord op zijn oom werd gezocht en door hen beschuldigd werd van betrokkenheid bij de moord op zijn oom (pagina 5 van het rapport van nader gehoor). Op bladzijde 13 van dat rapport is te lezen dat eiser verklaart bedreigd te worden door zijn neven en dat de bedreigingen toenamen. Zijn neven droegen een mes bij zich om eiser te vermoorden en al zijn bezittingen te pakken. Vanwege deze bedreiging is eiser naar de oom van zijn moeders kant van de familie gegaan, waar hij nog vijf maanden heeft verbleven.
12.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet rechtstreeks bedreigd werd om welke reden verweerder ook ten onrechte heeft nagelaten eisers vrees ten aanzien van zijn neven en oom aan de juiste beoordelingstoets te onderwerpen.
13.
Gelet op het voorgaande kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
14.
De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
15.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,- (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.