ECLI:NL:RBDHA:2013:13757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 11/38078 en 11/38197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eisers en de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun relaas

In deze zaak hebben eisers, een Iraans gezin, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die zich richt op de geloofwaardigheid van de asielrelaas van de eisers. De eisers hebben gesteld dat zij vanwege hun politieke activiteiten en de dreigingen die zij hebben ontvangen, niet veilig terug kunnen keren naar Iran. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eisers genoemde gebeurtenissen geloofwaardig zijn, maar dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de context en de mogelijke betrokkenheid van de Iraanse overheid bij de bedreigingen en geweldsincidenten die eisers hebben ervaren. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in redelijkheid kon concluderen dat de vermoedens van eisers over de rol en motieven van de daders ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/38078 en 11/38197
V-nummers:[nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1] (ook genoemd: [naam 1]), eiser,

[naam 2] (ook genoemd: [naam 2]),eiseres,
mede namens hun minderjarig kind
[naam 3],
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. J.M.M. Verstrepen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 31 oktober 2011 waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Madjlessi, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedag] 1978 en [geboortedag] 1984 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 5 januari 2011 hebben zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.
Eisers hebben het volgende aan hun aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser werkte als ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van 2004 tot 2010. Tijdens de verkiezingen van 2005 was hij verantwoordelijk voor de stembus en hij moest ervoor zorgen dat de stemmen werden geteld. Aan het eind van de verkiezingen is de stembus echter door verkiezingscontroleurs meegenomen. Eiser maakte daar bezwaar tegen, maar dat werd genegeerd. Eiser heeft daarover gerapporteerd, maar daar is niets mee gedaan. Eiser werd uiteindelijk steeds gedegradeerd. Eisers raakten in die tijd verslaafd aan drugs. Eiser kreeg het verzoek om tijdens de verkiezingen van 2009 identiteitsbewijzen te controleren, maar hij weigerde dat. Hij heeft in die tijd samen met twee collega’s propaganda voor Mousavi gemaakt. De twee collega’s zijn later opgepakt. Eiser kreeg een functie waarbij hij werd belast met de sloop van huizen die illegaal waren gebouwd. Hij wilde niet, maar zijn baas dwong hem om dat werk te blijven doen. Daardoor kreeg hij conflicten met de bevolking. Eiser is naar aanleiding van de arrestatie van zijn collega’s niet meer naar zijn werk gegaan en ondergedoken, eerst gedurende twee maanden bij vrienden en vervolgens zes maanden samen met zijn gezin in een kelder. In deze periode werd eiser vijftien à zestien keer telefonisch bedreigd. Zijn zoontje werd op straat met opzet aangereden en moest voor zijn verwondingen in het ziekenhuis worden behandeld. Eiser kreeg toen de telefonische mededeling dat hij was gewaarschuwd. Eiser is naar aanleiding van dit incident naar de Heresat gegaan, de veiligheidsdienst van zijn kantoor, en heeft daar ruzie gemaakt. De ordedienst heeft hem toen meegenomen en vier dagen lang vastgezet, ondervraagd en mishandeld. Vanaf dat moment werd de ziektekostenverzekering gestopt en kreeg eiser zes maanden lang geen salaris meer. Er werd een dreigbrief met een steen naar de kelder gegooid. Enige tijd daarna werd de kelder in brand gestoken. Eiseres is daarbij gewond geraakt.
Eiser heeft verder verklaard dat hij in 2006, in 2008 en in 2009 aan demonstraties tegen het regime heeft deelgenomen. Enkele dagen na de tweede demonstratie, die plaatsvond in zijn woonplaats, werd hij door vier mannen van de inlichtingendienst weggevoerd, vastgehouden en mishandeld. Na vijf nachten kon hij ontsnappen.
Eiser heeft ook verklaard dat hij zich borg heeft gesteld voor zijn vader die wegens diens alcoholproblemen was opgepakt. Na diens vrijlating in 2008 hebben eisers ouders Iran verlaten. In verband daarmee werd eiser continu benaderd en onder druk gezet.
Na de brandstichting is eiser met zijn gezin uit de kelder vertrokken en hebben zij gedurende een week in tent gebivakkeerd. In november 2010 hebben eisers Iran verlaten.
3.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de gestelde problemen geloofwaardig worden geacht, ondanks de niet altijd heldere weergave van deze gebeurtenissen. Verweerder acht het relaas echter ongeloofwaardig vanwege de veronderstellingen van eiser over de daders en hun motieven. Met betrekking tot de anonieme dreigtelefoontjes, de anonieme dreigbrief, de brandstichting en de aanrijding van zijn zoon heeft eiser niet kunnen duiden wie de daders zijn en wat hun motieven zijn. Verweerder acht het niet aannemelijk dat de autoriteiten erachter zitten, omdat die hem hadden kunnen oppakken op zijn werk of thuis. Uit de door eiser overgelegde documenten blijkt volgens verweerder niet dat de autoriteiten eiser vanwege diens oppositie de voet dwars zouden willen zetten. De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over illegale uitreis is voor eisers niet van toepassing omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als opposant te boek staat, aldus verweerder. Tot slot acht verweerder geen termen aanwezig voor verlening van uitstel van vertrek op medische gronden, omdat er geen medische documentatie is waaruit de noodzaak daarvan blijkt.
4.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde vertaalde documenten. Daaruit blijkt dat de overheid, het ministerie van Binnenlandse Zaken, allerlei negatieve maatregelen tegen eiser heeft getroffen. Verweerder heeft geen verbinding gemaakt tussen de verschillende onderdelen van zijn asielrelaas. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom daaruit niet de veiligheidsdienst Heresat als dader naar voren komt. Eisers wijzen op een Iraanse bron over deze dienst die niet staat vermeld in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: het ambtsbericht) over Iran van 25 augustus 2011. Ter zitting wijzen eisers in aanvulling daarop op het ambtsbericht over Iran van 27 augustus 2012 waarin de Heresat wel wordt genoemd (onder 2.1.3). Verder lichten eisers aan de hand van het asielrelaas toe bij welke gebeurtenissen de overheid betrokken was. Dit betreft feiten die verweerder geloofwaardig heeft geacht, aldus eiser. Eisers voeren aan dat het ambtsbericht van 25 augustus 2011 rapporteert dat repressie en intimidatie van de overheid voortduurt, onder meer als er kritiek over de verkiezingen wordt geuit. Gewezen wordt op de positie van volgelingen van oppositieleider Mousavi. Eisers menen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de actuele landeninformatie bij de beoordeling van het relaas. In dit verband wijst eiser onder meer op de Procedurerichtlijn en op rechtspraak van het EHRM. Eisers betogen dat verweerder op grond van het voorgaande niet kan volhouden dat onvoldoende duidelijkheid is verschaft over daders en motieven, en dat onvoldoende is gemotiveerd dat er essentiële hiaten bestaan die elke toetsing van toekomstige problemen onmogelijk zouden maken. Eisers wijzen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 februari 2010 (200906650/1/V2) en betogen dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd. Eisers stellen onder verwijzing naar het ambtsbericht uit 2011 dat de overheid ook methoden hanteert die eisers hebben ondervonden. Eiser menen, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 9 maart 2010 in de zaak R.C. tegen Zweden en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 oktober 2011 (AWB 11/16004), dat zij bij terugkeer in Iran problemen kunnen krijgen vanwege hun illegale uitreis. Eisers menen dat verweerder in dit verband ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser niet als opposant bekend zou staan, nu de verklaringen van eiser onder meer over zijn oppositie geloofwaardig zijn geacht. Eisers menen dat zij in aanmerking behoren te komen voor een asielvergunning. Subsidiair menen zij dat op medische gronden uitstel van vertrek moet worden toegestaan. Eisers krijgen zorg van Novadic Kentron en dergelijke zorg bestaat in Iran niet, aldus eisers. Aanvullend voeren eisers in beroep aan, onder overlegging van het medische dossier van eiser, dat sprake is van ernstige geestelijke gezondheids- en verslavingsproblematiek. Melding wordt gemaakt van een suïcidepoging van eiser door overmatig medicijnengebruik.
5.
Verweerder heeft naar aanleiding van de overgelegde medische informatie verzocht om uitstel van de zitting voor het vragen van medisch advies.
6.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.
Vastgesteld wordt dat alle door eisers in hun asielrelaas genoemde gebeurtenissen door verweerder aannemelijk worden geacht. Verweerder concludeert echter dat het asielrelaas ongeloofwaardig is omdat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over de daders en hun motieven.
8.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat, indien en voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de door een vreemdeling in zijn asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden met inbegrip van diens eventuele vermoedens die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden geloofwaardig worden geacht, en in zoverre als vaststaande feiten en omstandigheden moeten worden aangenomen, het vervolgens aan hem is om te beoordelen of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. In het kader van die beoordeling vindt de beoordeling van de plausibiliteit van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, plaats. Van die beoordeling maakt voorts deel uit de beantwoording van de vraag of, indien en voor zover de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat plausibel worden geacht, deze ook voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van voormelde verblijfsvergunning (zie behalve de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2010, JV 2010/139, onder meer ook die van 30 juni en 1 juli 2010, JV 2010/342 en JV 2010/343, en die van 27 april 2012, JV 2012/310).
9.
De beoordeling door verweerder van de vermoedens die deel uitmaken van de gebeurtenissen, behoort tot de beoordelingsruimte van verweerder en kan slechts terughoudend getoetst worden. Dat geldt niet voor de beoordeling van de vermoedens over wat de vreemdeling te wachten staat, voor zover deze is gebaseerd op geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden en voor de vraag of deze voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van een asielvergunning. Die beoordeling dient vol getoetst te worden.
10.
Gelet op dit toetsingskader dient verweerder met betrekking tot de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden te beoordelen, of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, plausibel zijn, en vervolgens of deze ook voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van een asielvergunning. Verweerder heeft deze beoordeling echter achterwege gelaten omdat de vermoedens (veronderstellingen) over wie de daders waren en wat hun motieven waren, niet geloofwaardig zijn.
11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft nagelaten te beoordelen of de wel geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden (gebeurtenissen) kwalificeren voor vergunningverlening. In dit opzicht zijn de bestreden besluiten onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.
Met betrekking tot de beoordeling van de vermoedens die betrekking hebben op de geloofwaardig geachte gebeurtenissen, dus: de vermoedens over wie de daders zijn van de diverse door eisers genoemde acties en hun motieven, wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft onder meer tegengeworpen dat eisers na de stembusproblemen in 2005 in Iran zijn gebleven en dat eiser nadien voor de overheid is blijven werken tot zijn vertrek in 2010. Verweerder heeft aangevoerd dat de door eiser overgelegde brieven van zijn werkgever betrekking hebben op zijn functioneren als werknemer en niet op zijn (politieke) gezindheid en activiteiten. Verweerder wordt daarin gevolgd. Dat geldt niet voor de beoordeling van verweerder dat de Iraanse overheid zich – kort gezegd – bedient van andere methoden dan de door eisers beschreven gebeurtenissen van ná 2005. Uit de door eisers aangehaalde landeninformatie over Iran – onder meer de ambtsberichten van 25 augustus 2011 en 27 augustus 2012 – kan niet worden afgeleid dat de diverse dreigtelefoontjes, de dreigbrief die verpakt was in een steen, de aanrijding van het zoontje van eisers en de brandstichting, niet zijn te herleiden tot de overheid. Eiser heeft weliswaar ook andere mogelijke daders genoemd van (enkele) van deze acties, namelijk mogelijke gedupeerden van eisers werkzaamheden, doch daarmee kan de rol van de overheid niet worden uitgesloten. Daarbij komt dat het zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom de overheid niet betrokken kan zijn geweest bij de ontvoering van eiser na diens deelname aan de demonstratie van 2008, bij de arrestatie door de ordedienst nadat eiser bij de Heresat zijn beklag deed over de aanrijding van zijn zoontje, en bij het onder druk zetten van eiser als borg, omdat zijn vader zich aan het toezicht had onttrokken. Verder wordt overwogen dat van het asielrelaas van eiser deel uitmaakt dat hij na de arrestatie van zijn collega’s gedurende in totaal acht maanden tot aan zijn vertrek uit Iran is gestopt met zijn werk en is ondergedoken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit element niet bij de beoordeling van de vermoedens een rol kan spelen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in redelijkheid kon komen tot het standpunt dat de vermoedens van eisers over de rol en de motieven van de daders ongeloofwaardig zijn. Ook in dat opzicht zijn de bestreden besluiten onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
13.
In het licht van het vorenstaande treft ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers geen noemenswaardige problemen te duchten hebben vanwege hun illegale uitreis omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als politieke opposant bekend staat, doel. Nu verweerders beoordeling van de betrokkenheid van de overheid bij de geloofwaardig geachte gebeurtenissen niet toereikend is, kunnen de gevolgen voor eisers van hun illegale uitreis niet worden gebaseerd op deze beoordeling.
14.
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling of aan eisers uitstel van vertrek had moeten worden toegestaan om medische redenen, als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. De beroepen van eisers zullen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten of de bestuurlijke lus toe te passen, nu het allereerst aan verweerder is om, met inachtneming van het hiervoor vermelde toetsingskader en het verder overwogene, een beoordeling te maken van de inwilligbaarheid van de asielaanvragen van eisers.
15.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,00 in verband met de beroepen (twee samenhangende zaken, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt op de asielaanvragen van eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 944,00 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 februari 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.