In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar de Dominicaanse Republiek, in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in de Dominicaanse Republiek, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar kinderen, die zonder haar toestemming in Nederland verbleven. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voerde verweer en stelde dat de kinderen beter af waren in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen ongeoorloofd in Nederland zijn vastgehouden, aangezien de moeder geen toestemming had gegeven voor een definitief verblijf. De rechtbank oordeelde dat de vader niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat er geen weigeringsgronden waren om de terugkeer van de kinderen te verhinderen. De rechtbank gelastte de terugkeer van de minderjarigen naar de Dominicaanse Republiek uiterlijk op 26 oktober 2013, waarbij de vader verantwoordelijk werd gesteld voor hun terugbrenging. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering, dat de onmiddellijke terugkeer van kinderen beoogt die ongeoorloofd zijn overgebracht of vastgehouden.