ECLI:NL:RBDHA:2013:13712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
C/09/445838 FA RK 13-4948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding naar Dominicaanse Republiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar de Dominicaanse Republiek, in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in de Dominicaanse Republiek, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar kinderen, die zonder haar toestemming in Nederland verbleven. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voerde verweer en stelde dat de kinderen beter af waren in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen ongeoorloofd in Nederland zijn vastgehouden, aangezien de moeder geen toestemming had gegeven voor een definitief verblijf. De rechtbank oordeelde dat de vader niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat er geen weigeringsgronden waren om de terugkeer van de kinderen te verhinderen. De rechtbank gelastte de terugkeer van de minderjarigen naar de Dominicaanse Republiek uiterlijk op 26 oktober 2013, waarbij de vader verantwoordelijk werd gesteld voor hun terugbrenging. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering, dat de onmiddellijke terugkeer van kinderen beoogt die ongeoorloofd zijn overgebracht of vastgehouden.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-4948
Zaaknummer: C/09/445838
Datum beschikking: 11 oktober 2013 (bij vervroeging)

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 28 juni 2013 ingekomen verzoek van:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats], Dominicaanse Republiek,
advocaat: mr. A. van Toorn te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. K.J. Verrips te Wageningen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brieven, met bijlagen, van de zijde van de moeder, ingekomen ter griffie op respectievelijk 2 en 30 september 2013 en 1 oktober 2013.
Op 5 september 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, vergezeld door de tolk in de Spaanse taal mevrouw M.L. von der Assen-van Zonneveld, en bijgestaan door haar advocaat, alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 9 september 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst.
De minderjarigen zijn op 2 oktober 2013 in raadkamer gehoord.
Op 2 oktober 2013 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder, vergezeld door de tolk in de Spaanse taal de heer V. Duivesteijn, en bijgestaan door haar advocaat, alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst ’zoals dat thans luidt’ of ’thans nog’.
Verzoek en verweer
De moeder heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek, dan wel – indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, zodat zij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar de Dominicaanse Republiek. De moeder heeft ter terechtzitting het verzoek om met onmiddellijke ingang een stichting als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen ingetrokken.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn volgens hun opgave gehuwd.
- Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, die door de vader is erkend;
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, die door de vader is erkend.
- Op 30 juni 2012 zijn de minderjarigen naar Nederland gekomen.
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit, de moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit en de minderjarigen hebben de Nederlandse, tevens Dominicaanse nationaliteit.
- De moeder heeft zich op 21 november 2012 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder[IKO nr.].

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en de Dominicaanse Republiek zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarigen onmiddellijk voorafgaand aan hun verblijf in Nederland hun gewone verblijfplaats in de Dominicaanse Republiek hadden. Vast staat dat (in ieder geval) de moeder naar Dominicaans recht is belast met het gezag over de minderjarigen. Niet is in geschil is dat de moeder dit gezagsrecht daadwerkelijk uitoefende voor het vertrek van de minderjarigen naar Nederland, en dat zij dit nog steeds zou doen indien de minderjarigen niet in Nederland zouden zijn gebleven. Niet in geschil is voorts dat de moeder toestemming heeft gegeven voor het vertrek van de minderjarigen op 30 juni 2012 naar Nederland om hier de zomervakantie door te brengen. In geschil tussen partijen is of de moeder vervolgens toestemming heeft gegeven voor een definitief verblijf van de minderjarigen in Nederland, en derhalve of al dan niet sprake is van een ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag.
De vader heeft gesteld dat partijen aanvankelijk de bedoeling hadden dat zij als gezin in Nederland zouden wonen, maar dat dit door allerlei omstandigheden niet is gelukt. Volgens de vader hebben partijen in 2011 afgesproken dat de minderjarigen hem in de zomervakantie 2012 in Nederland zouden bezoeken. De vader heeft gesteld dat partijen daarbij de mogelijkheid hebben opengehouden dat de minderjarigen in Nederland zouden blijven indien zij dit wilden. Dit is volgens de vader ook de reden dat hij slechts een enkele reis voor de minderjarigen heeft geboekt. De vader heeft gesteld dat hij aan het begin van het verblijf van de minderjarigen in Nederland met de moeder heeft afgesproken dat de minderjarigen bij hem konden blijven, indien de minderjarigen te kennen zouden geven in Nederland te willen blijven. Volgens de vader is de moeder, nadat hij bemerkt had dat de minderjarigen het leuk vonden in Nederland, telefonisch akkoord gegaan met een definitief verblijf van de minderjarigen in Nederland.
De moeder betwist dit gemotiveerd. De moeder heeft gesteld dat zij alleen toestemming heeft gegeven voor de vakantie in Nederland en dat de datum van terugkeer uiterlijk 30 augustus 2012 zou zijn. Vanaf dat moment is daarom volgens de moeder sprake van een ongeoorloofde vasthouding van de minderjarigen in Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat op de vader de bewijslast rust van zijn stelling dat de moeder toestemming heeft gegeven voor een definitief verblijf van de minderjarigen in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is de vader niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ter terechtzitting heeft de vader te kennen gegeven dat hij geen schriftelijk bewijs heeft van de door hem gestelde (en door de moeder betwiste) toestemming van de moeder voor het definitief verblijf van de minderjarigen in Nederland. De vader heeft in dit verband gesteld dat een aanwijzing voor de juistheid van zijn stelling kan worden gevonden in het feit dat er een enkele reis voor de minderjarigen is geboekt. Ten aanzien van deze enkele reis heeft de moeder ter terechtzitting gesteld dat zij hiervan eerst op 14 juni 2012 door de vader op de hoogte is gebracht en dat de kinderen op 30 juni 2012 naar Nederland zouden vliegen. De moeder is vervolgens niet in actie gekomen omdat de tickets al waren gekocht en zij erop vertrouwde dat de vader in de twee maanden dat de minderjarigen in Nederland waren voor de terugtickets zou zorgen. Wat hier ook van zij, uit het feit dat de vader een enkele reis heeft geboekt, kan niet worden afgeleid dat de moeder toestemming heeft gegeven voor een definitief verblijf van de minderjarigen in Nederland. Immers, de eigen stellingen van de vader volgend, had de moeder op het moment van aanschaf van de vliegtickets voor een enkele reis nog geen toestemming voor een definitief verblijf van de minderjarigen verleend. De aanschaf van deze vliegtickets biedt dan ook geen begin van bewijs van de stelling van de vader dat moeder met het verblijf van de minderjaringen in Nederland heeft ingestemd.
Nu de vader niet heeft aangetoond dat de moeder toestemming heeft gegeven voor een definitief verblijf, is de vasthouding van de minderjarigen in Nederland naar het oordeel van de rechtbank geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder naar het recht van de Dominicaanse Republiek en komt de rechtbank tot het oordeel dat deze vasthouding aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarigen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De vader heeft - kort gezegd - betoogd dat de minderjarigen in Nederland beter af zijn dan in de Dominicaanse Republiek en dat het in hun belang is dat zij in Nederland blijven. Voor zover de vader hiermee heeft bedoeld een beroep te doen op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1, aanhef en onder b van het Verdrag, te weten dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht, kan het beroep hierop niet slagen. Deze weigeringsgrond ziet slechts op extreme situaties welke hier niet zijn aangevoerd. Of de minderjarigen daadwerkelijk in Nederland beter af zijn, hetgeen de moeder heeft betwist, kan daarom in het midden blijven.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder b, van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden (de vader heeft hierop ook geen beroep gedaan), terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen.
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op uiterlijk 26 oktober 2013, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen deze beslissing kan worden ingediend. Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Een verzoek om anders te bepalen, is niet gedaan en de rechtbank ziet in onderhavige situatie geen aanleiding hieromtrent ambtshalve anders te bepalen.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek,
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], Dominicaanse Republiek,
naar de Dominicaanse Republiek
uiterlijk op 26 oktober 2013, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek, dat de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven
uiterlijk op 26 oktober 2013, opdat de moeder de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar de Dominicaanse Republiek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H.M. Boone en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2013.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.