In deze zaak heeft eiser, een individu uit [plaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie, dat op 28 juni 2013 werd genomen. Dit besluit was een gedeeltelijke afwijzing van eisers verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had eerder, op 17 november 2012, een verzoek ingediend om openbaarmaking van stukken, maar dit verzoek werd gedeeltelijk afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en stelde de Minister in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 2 oktober 2013 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof en de Minister door mr. A.J. Buurma.
De rechtbank oordeelde dat de Minister niet tijdig had beslist op het bezwaar van eiser, wat leidde tot de verbeurte van een dwangsom. De rechtbank stelde vast dat de Minister op 28 juni 2013 een inhoudelijk besluit had genomen, maar dat dit besluit niet binnen de geldende termijn was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing gegrond en stelde de verbeurde dwangsom vast op € 740. Daarnaast werd de Minister veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over deze dwangsom en de proceskosten van eiser, die op € 236 werden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het betrekking had op het besluit van 28 juni 2013, maar gegrond voor het niet tijdig beslissen.
De uitspraak werd gedaan door rechter K. Schaffels en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.