ECLI:NL:RBDHA:2013:13506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
09-818229-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens Koninginnenacht in Den Haag

Op 15 augustus 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende openlijke geweldpleging tijdens de Koninginnenacht op 30 april 2013. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van geweld tegen twee jongens op de Lange Poten in Den Haag. De aangevers, [aangever 1] en [aangever 2], verklaarden dat zij mishandeld werden door een groep jongens, waarbij [aangever 1] onder andere een hersenschudding en een loszittende tand opliep. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden met gesloten deuren en heeft de vordering van de officier van justitie, mr. D.J. Laman, in overweging genomen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Harlequin, pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan openlijke geweldpleging. De rechtbank overwoog dat het geweld niet alleen de slachtoffers, maar ook omstanders een gevoel van onveiligheid bezorgde. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 116 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818229-13
Datum uitspraak: 15 augustus 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 1 augustus 2013, gelijktijdig met de behandeling van een verzoek tot uithuisplaatsing.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. Laman en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. N. Harlequin, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2013 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Lange Poten, in elk geval op of aan een openbare
weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2]
, welk geweld bestond uit het (met kracht)
- slaan/stompen met de vuist, althans hand, tegen het gezicht, althans het

hoofd, van voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of

- slaan met een (hard) voorwerp tegen het (achter)hoofd van voornoemde [aangever 1]

en/of

- vastpakken van de armen van voornoemde [aangever 1] en/of
- schoppen tegen het lichaam van voornoemde [aangever 1] terwijl deze [aangever 1] op de
grond lag;
, waarbij hij, verdachte (met kracht) met de vuist, althans de hand, tegen het
gezicht, althans het hoofd van voornoemde [aangever 1] heeft geslagen en/of gestompt,
en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten, een
hersenschudding en/of een scheurwond in het achterhoofd en/of een wond in de
mondhoek en/of een loszittende voortand) voor voornoemde [aangever 1] ten gevolge
heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 30 april 2013 wordt de politie tijdens Koninginnenacht te Den Haag aangesproken door aangevers [aangever 1] en [aangever 2]. Zij verklaren dat zij mishandeld zijn door een groep jongens. Zij wijzen de politie de daders aan. De politie houdt vervolgens verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, en zo ja, of het letsel dat [aangever 1] heeft opgelopen, door verdachte is toegebracht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde in vereniging heeft gepleegd. Verdachte heeft immers in zijn belevenis één op één gevochten en had geen weet van andere jongens die de aangevers eveneens zouden hebben mishandeld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien het volgende af.
De rechtbank stelt aan de hand van de aangiften van [aangever 1] en [aangever 2] vast dat zij op 30 april 2013, omstreeks 03.25 uur, samen met een vriend van hen, [getuige], op de Lange Poten te Den Haag liepen. Zij liepen een groep jongens tegemoet, waarvan er één plotseling de fiets van [getuige] bij de bagagedrager vastpakte. [aangever 1] heeft toen tegen die jongen gezegd dat hij daarmee moest ophouden. De hele groep keerde zich vervolgens tegen [aangever 1] en hij kreeg van één van de jongens een vuistslag op zijn mond. Als reactie pakte [aangever 1] de jongen bij zijn armen om te voorkomen dat hij verder zou gaan. Hierop voelde [aangever 1] diverse klappen op zijn achterhoofd. Hij voelde dat hij met een hard voorwerp op zijn hoofd werd geslagen. [aangever 1] viel vervolgens met de jongen die hij nog steeds vasthad tegen een fietsenstalling. De gehele tijd werd hij geslagen en geschopt door die andere jongens. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [aangever 1] ten gevolge van de mishandeling een scheurwond op zijn achterhoofd, een loszittende tand, een kleine wond bij zijn mondhoek en een hersenschudding heeft opgelopen. Ook [aangever 2], die [aangever 1] wilde helpen door een jongen van hem af te trekken, kreeg uit het niets een klap op zijn neus. [aangever 2] zag dat zijn neus hevig aan het bloeden was en voelde dat er een stuk van zijn voortand was afgebroken. [2]
Op de camerabeelden die tijdens Koninginnenacht op de Lange Poten zijn gemaakt, is te zien dat om 03.01.05 uur medeverdachte [medeverdachte 2] met zijn rechterarm een slaande beweging maakt naar een manspersoon. Ook is te zien dat verdachte deze manspersoon vast heeft. Vervolgens stappen verdachte en [medeverdachte 2] naar achteren en komt (er) een man aanrennen, die later medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt te zijn. Hij maakt een slaande beweging naar de manspersoon die even daarvoor door verdachte en [medeverdachte 2] werd belaagd. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens Koninginnenacht op de Lange Poten een jongen op zijn gezicht heeft geslagen met een gebalde vuist. Daarop zijn zij in worsteling geraakt en samen op de grond gevallen. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zich tijdens Koninginnenacht op de Lange Poten te Den Haag met een vechtpartij heeft bemoeid door een schop en een klap te geven. [5] Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij naar de vechtpartij was gelopen om de boel te sussen. Voorts heeft [medeverdachte 2] een Hollandse jongen weggetrokken. Volgens hem ging het gevecht er hard aan toe. [6]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aanwezig is geweest bij de vechtpartij tussen meerdere personen. Verdachte heeft daarbij aangever [aangever 1] met gebalde vuist gestompt op zijn mond en hem bij de armen vastgepakt. Daarnaast hebben de medeverdachten op datzelfde moment geweld gebruikt tegen de aangevers. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging zoals ten laste gelegd.
De stelling van verdachte dat hij in zijn beleving één op één heeft gevochten en niet wist dat de anderen eveneens aan het vechten waren doet hier niets aan af.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en daarbij het letsel dat [aangever 1] bij zijn mond heeft opgelopen, heeft veroorzaakt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
hij op 30 april 2013 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Lange Poten, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2], welk geweld bestond uit het (met kracht)
- slaan/stompen met de vuist, tegen het gezicht, het hoofd, van voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] en
- vastpakken van de armen van voornoemde [aangever 1] en
- schoppen tegen het lichaam van voornoemde [aangever 1] terwijl deze [aangever 1] op de grond lag;
, waarbij hij, verdachte (met kracht) met de vuist, tegen het gezicht van voornoemde [aangever 1] heeft gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten, een wond in de mondhoek) voor voornoemde [aangever 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 115 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming, zolang die instelling zulks nodig acht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Indien de rechtbank echter tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte reeds voldoende is gestraft door de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tijdens Koninginnenacht samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben gewelddadige handelingen verricht tegen twee jongens, waarbij de verdachten onder meer de aangevers hebben geschopt en geslagen.
Aangever [aangever 1] heeft tengevolge van het geweld dat tegen hem die avond is gebruikt onder anderen een hersenschudding, los zittende tand en hoofdwonden opgelopen.
Dit soort geweld tijdens het uitgaan veroorzaakt niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de omstanders een gevoel van angst en onveiligheid.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 16 juli 2013. Hierin komt, zakelijk weergegeven, naar voren dat verdachte meerder malen heeft laten blijken niet om te kunnen gaan met vrijheden en hij het gezag van zijn moeder ondermijnt. De Raad staat achter het ingezette traject van Bureau Jeugdzorg om verdachte bij de Horizon te plaatsen. Derhalve adviseert de Raad een voorwaardelijke straf op te leggen om zodoende de machtiging tot uithuisplaatsing niet te doorkruisen.
Mevrouw [A], jeugdreclasseringsmedewerker, heeft ter terechtzitting laten weten dat verdachte niet meer bij de Horizon geplaatst kan worden, omdat hij daar is afgewezen.
De rechtbank houdt het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing, dat gelijktijdig met de strafzaak wordt behandeld, aan voor de duur van één maanden, omdat zij zich thans onvoldoende geïnformeerd acht over de vraag waar verdachte geplaatst moet/kan worden.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.13 juni 2013; hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een delict waarbij geweld een rol heeft gespeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 116 dagen een passende reactie is op het gedrag van de verdachte.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten zal de rechtbank een gedeelte van de jeugddetentie, te weten 30 dagen, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Tevens zal verdachte zich gedurende die proeftijd in het belang van hulpverlening en begeleiding voor zijn gedragsproblematiek moeten gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 262,50.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 262,50 subsidiair 5 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat zij vrijspraak van het ten laste gelegde feit heeft bepleit.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren,aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde vordert loonderving, omdat hij door lichamelijk letsel niet heeft kunnen werken. Hij heeft hiertoe een handgeschreven briefje overgelegd van zijn werkgever die stelt dat de benadeelde een aantal dagen niet heeft kunnen werken. Op basis van de stukken is het echter onduidelijk gebleven of, gesteld dat daadwerkelijk sprake is van een arbeidsverhouding, de benadeelde zelf recht heeft op een vergoeding.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
116 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de vordering van [aangever 2] niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. M.L. Harmsen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1512 2013084802.
2.Proces-verbaal verhoor aangever [aangever 1], 30 april 2013, p. 85-86; proces-verbaal geneeskundige verklaring, 30 april 2013, p. 90; Proces-verbaal verhoor aangever [aangever 2], 30 april 2013, p. 91.
3.Proces-verbaal van bevindingen, 1 mei 2013, p. 105-106.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting verdachte [verdachte], 1 augustus 2013.
5.Proces-verbaal verdachte [medeverdachte 1], 1 mei 2013, p. 23.
6.Proces-verbaal verdachte [medeverdachte 2], 30 april 2013, p. 44.