ECLI:NL:RBDHA:2013:13503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
C-09-438205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. De ouders van de minderjarigen hadden verzocht om de plaatsing bij de heer Hamer en mevrouw Winkel, die als pleeggezin willen optreden. De rechtbank concludeerde echter dat de huidige pleegouders, ondanks enige zorgen, voldoende in staat zijn om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder onderzoek gedaan en geconcludeerd dat de plaatsing in het huidige pleeggezin in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke situatie was die ingrijpen vereiste en dat de zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor de invulling van de uithuisplaatsing. De machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 12 mei 2014. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. De ouders hadden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, en de vader was niet verschenen op de zitting. De rechtbank benadrukte het belang van een stabiele opvoedsituatie voor de minderjarigen, die al sinds 2011 bij de pleegouders verblijven. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: JE RK 13-547
Zaaknummer: C/09/438205
Datum beschikking: 13 september 2013

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op de op 27 februari 2013 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
kind van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen,
en
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats];
kind van:
de moeder voornoemd,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[A] voornoemd,
de biologische vader, verder: de vader.
In onderhavige procedure worden tevens als belanghebbenden aangemerkt:
[C] en [D], verder: de pleegouders.
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de pleegouders op een geheim adres.

Procedure

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 april 2013 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 12 mei 2013 tot 8 oktober 2013 en
de aan Bureau Jeugdzorg gegeven machtiging om voornoemde minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin verlengd van 12 mei 2013 tot
8 oktober 2013, en de verzoeken voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 22 april 2013 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 augustus 2013, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2013;
- brief van Bureau Jeugdzorg, met bijlagen, d.d. 26 augustus 2013, betreffende recente informatie en de vervolgplannen van aanpak;
- aanvullende informatie van de zijde Bureau Jeugdzorg d.d. 9 september 2013, ingekomen ter griffie op 10 september 2013;
- pleitnotities, met bijlage, van mr. C.C. Peterse;
- de brief van de voormalige (weekend)pleegouders d.d. 11 september 2013.
Op 13 september 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [E] en mevrouw [F], namens Bureau Jeugdzorg;
- mevrouw [G], namens de Raad voor de Kinderbescherming;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C. Peterse;
- mr. F. Kellouh, de advocaat van de vader;
- de tolk in de taal Koerdisch ten behoeve van de moeder, mevrouw H. Ahmed;
- de pleegvader, de heer [C]
- mevrouw [H] en mevrouw [I], werkzaam bij Pleegzorg Nederland;
- de voormalige (weekend)pleegouders van de minderjarige, de heer [J] en mevrouw[K] (informanten).

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De ouders hebben ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, althans hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

De vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen.
Het standpunt van Bureau Jeugdzorg
Mevrouw [E] heeft naar voren gebracht, de uitkomsten van het Raadsonderzoek meewegend, dat Bureau Jeugdzorg de verzoeken handhaaft. Bureau Jeugdzorg acht een stabiele opvoedsituatie noodzakelijk voor de minderjarigen. Zij verblijven al sinds 2011 bij de pleegouders en overplaatsing zal voor onrust bij de minderjarigen zorgen. Hoewel er vertrouwen is dat de minderjarigen goed opgroeien in het pleeggezin, is wel ondersteuning in de opvoeding en in het contact met de ouders nodig. Gelet op de recente zorgen, zoals verwoord in de brief van BJZ van 9 september 2013, zal onderzocht worden of de pleegouders voldoende in staat zijn de plusopvoeding te bieden die de minderjarigen nodig hebben.
Het standpunt van de moeder
Mr. Peterse heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnota het woord gevoerd. Zij heeft, zakelijk weergeven, naar voren gebracht dat de moeder niet kan instemmen met de uithuisplaatsing van de minderjarigen in het huidige pleeggezin. De moeder heeft het liefst dat de minderjarigen bij haar worden teruggeplaatst. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de minderjarigen bij de voormalig weekendpleegouders heer [J] en mevrouw [K] worden geplaatst. Zij verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van Hof Arnhem 16 februari 2010, LJN BL6961. De minderjarigen voelen zich bij hen prettig en veilig en er zal daardoor rust worden gecreëerd. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de omgang tussen de moeder en de minderjarigen thans zeer belastend is voor alle partijen. Dat hangt voor een groot deel samen met de zorgen die moeder heeft over de plek waar de minderjarigen nu verblijven. Deze situatie kan doorbroken worden wanneer de minderjarigen bij de voormalige (weekend)pleegouders worden geplaatst.
Het standpunt van de vader
Mr. Kellouh heeft namens de vader laten weten dat hij onderzoek naar de pleegouders belangrijk vindt. Zowel door de Raad als Bureau Jeugdzorg zijn zorgen geuit over de opvoedcapaciteit van de pleegouders. Er dient bekeken te worden of de pleegouders voldoende leerbaar zijn en draagkracht hebben om met de problematiek van de minderjarigen om te gaan. De raadsvrouw acht het niet in het belang van de minderjarigen om ze langer in het huidige pleeggezin te plaatsen. Het voormalige pleeggezin is zeer betrokken en wil graag de zorg van de minderjarigen op zich nemen. Zij kunnen voorts de speciale zorg bieden die de minderjarigen nodig hebben.
Het standpunt van de pleegvader
De pleegvader heeft laten weten dat hij het eens is met de verzoeken.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat terugplaatsing bij één van de ouders, zoals overwogen in de beschikking van 22 april 2013, thans niet aan de orde is.
De ouders hebben voorts de rechtbank verzocht te bepalen dat de minderjarigen worden geplaatst bij de heer [J] en mevrouw [K]. De heer [J] en mevrouw [K], die als informant ter zitting aanwezig waren, hebben aangegeven als perspectief biedend pleeggezin voor de minderjarigen te kunnen en willen optreden.
De rechtbank overweegt dat de zorgaanbieders volgens het systeem van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk zijn voor de concrete invulling van de vorm van het verblijf ofwel de uithuisplaatsing die in de machtiging is afgegeven. In een uitzonderlijke situatie waarbij de rechten opgenomen in artikel 6 en 8 EVRM en artikel 3 IVRK in het geding zijn, kan de rechtbank aanleiding zien zich over de invulling van de machtiging tot uithuisplaatsing uit te laten. Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor om de volgende redenen.
De rechtbank stelt vast dat de kinderrechter bij beschikking van 22 april 2013 aanleiding heeft gezien om te onderzoeken of het huidige pleeggezin geschikt is als perspectiefbiedend pleeggezin voor de minderjarigen gelet op zorgelijke signalen die kort voor de vorige zitting naar voren zijn gekomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de situatie van de minderjaren bij de pleegouders. In het rapport van 6 augustus 2013 wordt geconcludeerd dat de plaatsing in het huidige pleeggezin in het belang is van de minderjarigen voor dit moment en de langere termijn. Overwogen is dat de pleegouders voldoende in staat zijn om de minderjarigen een veilige opvoedingsomgeving te bieden. Tegen de achtergrond van de uitkomst van dit onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om zich in de invulling van de plaatsing te mengen. Dat er op dit moment mogelijk zorgen zijn over de draagkracht van de pleegouders of dat er wellicht een beter passend pleeggezin voor de minderjarigen bestaat, maakt niet dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin ingrijpen door de rechtbank is vereist.
Gelet op vorenstaande wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 8 oktober 2013 tot 12 mei 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 8 oktober 2013 tot
12 mei 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluiten d.d. 28 februari 2013.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Steen, voorzitter, mr. H.M.D. de Jong en
mr. H.M. Boone, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2013, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Limpt als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.