In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van vaderschap en verbetering van een akte, ingediend door een man die de minderjarigen heeft erkend. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. Scholtes, verzocht de rechtbank om vast te stellen dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hem en de minderjarigen, die in Senegal zijn geboren. De vrouw, de moeder van de minderjarigen, heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een schriftelijke verklaring van de vrouw waarin zij instemt met de erkenning en geen verweer wenst te voeren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de minderjarigen heeft erkend volgens de Senegaleze wetgeving en dat deze erkenning ook in Nederland erkend kan worden, mits er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd van deze nauwe persoonlijke betrekking, onder andere door middel van tickets, bankafschriften en foto’s die aantonen dat hij regelmatig in Senegal verblijft en de minderjarigen financieel ondersteunt. De rechtbank heeft ook de rol van de bijzonder curator, mr. I.J. Pieters, in overweging genomen, die eveneens heeft verzocht om toewijzing van het verzoek van de man.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie beoordeeld, die om doorhaling van een akte had verzocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de erkenning van de minderjarigen door de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voldoet aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek en dat de doorhaling van de akte niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft het verzoek tot doorhaling afgewezen en vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en de minderjarigen, waarmee de erkenning in Nederland kan worden erkend.