In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden om vervangende toestemming te verlenen voor medische behandelingen van twee minderjarigen, die kampen met ernstige sociaal-emotionele problemen. De verzoeken zijn ingediend op basis van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ouders van de minderjarigen niet instemden met de voorgestelde behandelingen. De minderjarigen, die bij hun moeder verblijven, vertonen gedragsproblemen die verband houden met huiselijk geweld en hebben dringend behoefte aan onderzoek en behandeling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, sub 1 en sub 2, respectievelijk 13 en 11 jaar oud, niet in staat zijn om zelfstandig een weloverwogen beslissing te nemen over hun behandeling, mede door de druk die hun vader op hen uitoefent. De kinderrechter heeft eerder al toestemming verleend voor de behandeling van een derde minderjarige, en in deze beschikking is de noodzaak van de medische behandeling voor de andere twee minderjarigen benadrukt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet instemmen met de behandeling, maar dat deze noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen te voorkomen.
De kinderrechter heeft in haar overwegingen ook de lacune in de wetgeving besproken, waarbij minderjarigen tussen de 12 en 16 jaar niet altijd in staat zijn om hun belangen te waarderen, en heeft aangegeven dat zij zal anticiperen op een aanstaande wetswijziging die deze situatie zou kunnen verhelpen. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van beide minderjarigen, gezien de dringende noodzaak en de omstandigheden waarin zij zich bevinden. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, L.A. Neuman-Steenaart, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.