ECLI:NL:RBDHA:2013:13206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_25184vk
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsbeëindiging van een EU-burger op grond van de Richtlijn 2004/38/EG en de beoordeling van dringende gevallen

In deze zaak gaat het om de verblijfsbeëindiging van een Roemeense burger in Nederland, die op 10 september 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongewenst is verklaard. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd op basis van de Richtlijn 2004/38/EG, die het recht van vrij verkeer en verblijf voor EU-burgers regelt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden verboden totdat hij een vertrektermijn van ten minste dertig dagen zou hebben gekregen.

De voorzieningenrechter heeft op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan. Hij oordeelde dat er sprake was van een dringend geval, zoals bedoeld in artikel 30 van de Richtlijn, waardoor de vertrektermijn op nul dagen kon worden gesteld. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, die stelt dat verkorting of onthouding van de vertrektermijn alleen mogelijk is in naar behoren aantoonbare dringende gevallen, zoals een actuele en ernstige bedreiging van de openbare orde.

In dit geval was verzoeker viermaal onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten en had hij recentelijk een gevangenisstraf van acht maanden uitgezeten. De rechter concludeerde dat verzoeker geen positieve gedragsverandering had laten zien en dat zijn aanwezigheid in Nederland een risico voor de openbare orde vormde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en werd de beslissing van de staatssecretaris om de vertrektermijn op nul dagen te stellen, bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/25184

uitspraak van 7 oktober 2013 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk)

Procesverloop

Verzoeker, geboren op [datum] 1992, bezit de Roemeense nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij besluit van 10 september 2013, uitgereikt op 19 september 2013, heeft verweerder het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd op grond van de Richtlijn 2004/38/EG, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Richtlijn). Voorts heeft verweerder bij dit besluit verzoeker ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
In het in bezwaar bestreden besluit is vermeld dat verzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten en kan worden uitgezet en dat de werking van het besluit niet wordt opgeschort gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is.
Bij schrijven van 26 september 2013heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat de uitzetting wordt verboden alvorens aan verzoeker een vertrektermijn van ten minste effectief dertig dagen voor vertrek zal zijn gegeven en die termijn zal zijn verstreken en dat de ongewenstverklaring zal worden geschorst zolang de gegeven vertrektermijn niet is afgelopen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 september 2013. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig dr. D. Perie, tolk in de Roemeense taal.

Overwegingen

1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2
Niet in geschil is dat in het voorliggende geval het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft.
3
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder hem te kort heeft gedaan door hem geen vertrektermijn toe te kennen, terwijl hij EU-burger is. Hij voert voorts aan dat bij een verblijfsbeëindiging van een EU-burger op grond van artikel 27 van de Richtlijn sprake dient te zijn van een dringend geval als bedoeld in artikel 30 van de Richtlijn.
4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval sprake is van een ‘naar behoren aangetoond dringend geval’, zodat verweerder de vertrektermijn bij het terugkeerbesluit op nul dagen heeft mogen stellen.
5
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De vreemdeling is een onderdaan van een lidstaat en daarmee burger van de Unie.
In geschil is of sprake is van een dringend geval als bedoeld in artikel 30 van de Richtlijn, op grond waarvan de vertrektermijn kan worden gesteld op nul dagen.
Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 15 juli 2005, 200505057/1, www.raadvanstate.nl) blijkt dat bij EU-onderdanen verkorting of onthouding van de vertrektermijn alleen mogelijk is in naar behoren aantoonbare dringende gevallen. Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde.
Gelet op de gedingstukken en de toelichting van verweerder ter zitting overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoeker is viermaal onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van verscheidene vermogensdelicten en is in mei 2013 veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf. De gepleegde strafbare feiten zijn door verzoeker in een zeer kort tijdsbestek gepleegd en verzoeker heeft bij het plegen van de strafbare feiten veel schade aangericht. Daarbij heeft verzoeker sinds zijn veroordeling geen positieve gedragsverandering in de maatschappij laten zien. De voorzieningenrechter overweegt verder dat met de aanhouding van verzoeker vlak na zijn komst naar Nederland, alles er op duidt dat de enige reden voor verzoeker om naar Nederland te komen was gelegen in het plegen van misdrijven. Voorts acht de rechtbank van belang dat verzoeker, die ongewenst verklaard is, te kennen heeft gegeven dat hij in Nederland wenst te verblijven, terwijl hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt zodat er vanuit dient te worden gegaan dat hij een zwervend bestaan zal leiden. Verder beschikt verzoeker over niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop is de kans op recidive aanwezig.
De voorzieningenrechter is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat sprake is van een dringend geval om tot verkorting van de vertrektermijn over te gaan. Gelet hierop heeft het bezwaarschrift van verzoeker geen redelijke kans van slagen.
6
De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaand overwogene geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van J.J. Kip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.