ECLI:NL:RBDHA:2013:13206
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- E.G. van Roest
- J.J. Kip
- Rechtspraak.nl
Verblijfsbeëindiging van een EU-burger op grond van de Richtlijn 2004/38/EG en de beoordeling van dringende gevallen
In deze zaak gaat het om de verblijfsbeëindiging van een Roemeense burger in Nederland, die op 10 september 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongewenst is verklaard. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd op basis van de Richtlijn 2004/38/EG, die het recht van vrij verkeer en verblijf voor EU-burgers regelt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden verboden totdat hij een vertrektermijn van ten minste dertig dagen zou hebben gekregen.
De voorzieningenrechter heeft op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan. Hij oordeelde dat er sprake was van een dringend geval, zoals bedoeld in artikel 30 van de Richtlijn, waardoor de vertrektermijn op nul dagen kon worden gesteld. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, die stelt dat verkorting of onthouding van de vertrektermijn alleen mogelijk is in naar behoren aantoonbare dringende gevallen, zoals een actuele en ernstige bedreiging van de openbare orde.
In dit geval was verzoeker viermaal onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten en had hij recentelijk een gevangenisstraf van acht maanden uitgezeten. De rechter concludeerde dat verzoeker geen positieve gedragsverandering had laten zien en dat zijn aanwezigheid in Nederland een risico voor de openbare orde vormde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en werd de beslissing van de staatssecretaris om de vertrektermijn op nul dagen te stellen, bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.