ECLI:NL:RBDHA:2013:13157
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Libische burger en beoordeling van risico op vervolging in Libië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2013 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een Libische burger. Eiser, geboren in Benghazi, had op 8 september 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie was afgewezen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Libië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, gezien de huidige situatie in Libië en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de nevenzittingsplaats Arnhem van 10 februari 2011 in aanmerking genomen, waarin was vastgesteld dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert.
De rechtbank overwoog dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Libië geen uitzonderlijke situatie bestaat die een reëel risico op ernstige bedreiging van het leven of de persoon van eiser met zich meebrengt. Dit werd onderbouwd met het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken en een rapport van de VN Veiligheidsraad, waaruit bleek dat er geen wijdverspreid en willekeurig geweld is dat een reëel risico voor burgers met zich meebrengt. De rechtbank concludeerde dat de door eiser ingebrachte rapporten en publicaties niet het beeld bevestigen dat er sprake is van een dergelijke situatie.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.